De kantieke schoolmeester
Van het lang aangekondigde nieuwe tijdschrift van het L.P. Boon Genootschap,
De kantieke schoolmeester, is vorig jaar een nulnummer verschenen. Het is een ‘halfjaarlijks tijdschrift voor de Boonstudie’, dat een gecombineerde voortzetting brengt van de vroegere
Jaarboeken en
Tijdingen, uitgegeven door hetzelfde genootschap. Dit nulnummer voldoet in alle opzichten aan de hooggespannen verwachtingen. Het is een fors boekdeel geworden (466 pagina's), met een rijk gevarieerde inhoud. Alles wijst erop dat deze nieuwe reeks - nu uitgegeven in samenwerking met het L.P. Boon Documentatiecentrum aan de U.I. Antwerpen - grondig werd
Louis Paul Boon (1912-1979).
voorbereid en dat hier een forum tot stand is gekomen waarin de Boon-studie op hoog niveau kan worden voortgezet. Het is in ieder geval verheugend dat een hele generatie nieuwe, jonge onderzoekers klaar blijkt te staan om voor continuïteit en vernieuwing in de Boon-studie te zorgen.
De kantieke schoolmeester is - zoals het bij de gelijknamige figuur uit De Kapellekensbaan past - keurig ingedeeld in herkenbare rubrieken. Per boekdeel zal telkens één werk van Boon worden belicht - in dit nulnummer is dat de ‘moeilijke’ roman De paradijsvogel. Vervolgens zijn er korte opstellen, worden mensen aan het woord gelaten die Boon goed hebben gekend maar die, naar de smaak van de redactie, hun stem nog niet of te weinig hebben laten horen. Een aparte rubriek wordt ingeruimd voor niet eerder gepubliceerd of weinig verspreid werk van Boon zelf; verder is er nog bibliografisch werk (een voortzetting van de eerder in boekvorm verschenen secundaire bibliografie door G.J. van Bork en G. ten Houten-Biezeveld) en wordt ook aandacht besteed aan Boons plastisch werk. Achteraan zijn ten slotte nog recensies samengebracht en wordt het ‘reilen en zeilen’ van het Genootschap in ‘Tijdingen’ toegelicht.
De presentatie van dit boek gebeurt door Willy van Cannegem, hoofdredacteur. In het redactiewerk is echter ook de hand van redacteuren Stefan Franck, Kris Humbeeck en Jeroen Olyslaegers herkenbaar: dit nulnummer lijkt wel een uitbreiding van het door Humbeeck en De Wispelaere geredigeerde Boon-nummer van Restant (cfr. Ons Erfdeel, 1991, nr. 2, pp. 271-272).
Aan De paradijsvogel zijn hier maar liefst vier bijdragen gewijd die, samen met het haast gelijktijdig verschenen opstel van G.J. van Bork over Boons gebruik van bronnen in De paradijsvogel (in Literatuur, 1991, nr. 3, mei-juni), meteen een indrukwekkende secundaire literatuur over dit uitzonderlijke, mythisch-allegorische boek oplevert. Het meest diepgaande is het uitgebreide - wel enigszins wijdlopige - opstel van Kris Humbeeck, dat evenals het essay in het Boon-boek van Restant, een onderdeel is van zijn studie Kleine Apocalyps (de publikatie van nòg twee hoofdstukken wordt voor de volgende aflevering van De kantieke schoolmeester aangekondigd). Ook hier weer gaat Humbeeck, nogal polemisch, kritisch in op de stellingnamen, nalatigheden en tekortkomingen van bekende Boon-onderzoekers als Vanheste/Muyres en Leus (e.a.). Deze confrontatie vormt echter slechts een springplank voor een uitgebreide persoonlijke uiteenzetting over en ‘duiding’ van Boons kritiek van het moderne nihilisme. Boons ideeëngoed wordt in verband gebracht met dat van Nietzsche, Freud en Benjamin, maar, zo wordt betoogd, ‘als romaneske blasfemie is De paradijsvogel wellicht nog het beste te vergelijken met het nu welhaast vergeten werk van Klabund (p. 183). Ook met Bordewijk is een verband aan te wijzen.
In de rubriek kortere opstellen vallen enkele interessante bijdragen op: zo over Boons gedichten bij beelden van Luc de Blok (door G. Wildemeersch), en over de stukjes die werden geschrapt in de editie van Boons Memoires (door W. de Poorter); Vanheste drukt enkele onbekende romanfragmenten af uit de jaren dertig; P. de Wispelaere publiceert aantekeningen bij een lectuur van De voorstad groeit.
De bijdragen in dit boek zijn te talrijk om hier tot in details voorgesteld te kunnen worden. Toch moet nog speciaal worden gewezen op de tekst van een lezing die Boon zelf over De Kapellekensbaan in Aalst heeft gehouden. De lezing is niet gedateerd, maar is ontstaan kort vóór het verschijnen van Zomer te Ter-Muren. Boon geeft er, keurig overzichtelijk genummerd, de thema's aan die hij in zijn roman heeft verwerkt: de opkomst van het socialisme, ‘het verdwijnen van een zeker idealisme’