Raster: 25 jaar grensverleggende literatuur
Laat ik beginnen met een ondubbelzinnige uitspraak: ik vind Raster sinds vele jaren het beste literaire tijdschrift van Nederland (en België). Dat zal u niet verwonderen als ik daaraan toevoeg dat ik sinds 1983 deel uitmaak van de redactie. Dit artikel, geschreven bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan van Raster, heeft dus geen enkele objectieve pretentie, het is geschreven door een betrokkene. Ik zou dat, als lezer, trouwens geen bezwaar vinden; betrokkenheid - in een meer algemene zin van het woord - lijkt me zelfs een voorwaarde om over welk literair onderwerp dan ook te schrijven. Misschien is dat wel de belangrijkste reden waarom ik Raster nu al een kwart eeuw het beste, dat wil zeggen het inspirerendste literaire tijdschrift vind: het geeft blijk van een intense betrokkenheid bij de literatuur.
In de jaren zestig, nog op de middelbare school, had ik een abonnement op Merlyn, het blad van Kees Fens, J.J. Oversteegen en H.U. Jessurun d'Oliviera dat een nieuwe norm voor de literaire kritiek in ons taalgebied heeft geïnstalleerd. Het liet via talloze minutieuze analyses zien wat de voordelen waren van een streng tekstgerichte aanpak: ook werk van ‘moeilijke’ auteurs als Lucebert en Vroman of Hamelink en Ten Berge bleek voor de onbevooroordeelde, precieze lezer, die niet te beroerd is af en toe eens naar woordenboek of naslagwerk te grijpen, alleszins toegankelijk. Ik aarzel niet te zeggen dat Merlyn mij heeft laten zien dat hypothetisch lezen een avontuur kan zijn waar je voorgoed aan verslingerd kunt raken.
Toen Merlyn na vier jaargangen in november 1966 werd opgeheven, stond er twee pagina's na het redactionele slotwoord een aankondiging van een nieuw, op 1 april 1967 te verschijnen tijdschrift - Raster geheten - dat ‘het essayistisch beginsel’ van ‘de strukturele analyse’ zou voortzetten. Het lag voor de hand dat ik me ook op dit nieuwe blad zou abonneren.
Aanvankelijk leek Raster inderdaad een soort voortzetting van Merlyn te worden - Oversteegen analyseerde Marsman, Fens de ‘Ballade van de gasfitter’ van Achterberg en ‘Het veer’ van Nijhoff - maar al spoedig werd duidelijk dat het blad toch vooral een eigen karakter zou krijgen. En dat kon ook moeilijk anders, gezien het feit dat de enige redacteur, H.C. ten Berge, allereerst dichter was, en wel dichter met eigenzinnige voorkeuren. ‘In de eerste plaats wil de redaktie zoveel mogelijk kreatieve bijdragen publiceren, waarbij werk van grotere omvang in beginsel geen bezwaar is’ - zo luidde de intro van ‘Wat wil Raster?’ in het eerste nummer. Om een idee te krijgen van de aard van die ‘kreatieve bijdragen’ was het inleidende essay van Ten Berge instructiever dan dat woord vooraf van ‘de redaktie’: zich afzettend tegen allerlei ‘emotionele poëzie’ breekt Ten Berge er een lans voor wat hij - met Rein Bloem en onder verwijzing naar de Cantos van Pound - de ‘logopoeia’ noemt, ‘een dichtkunst waarvan het intellekt een blijvend element is en een motories onderdeel vormt.’ De criticus van die dichtkunst zal aan hoge eisen moeten voldoen, eigenlijk zou hij op zijn minst - aldus Ten Berge - vergelijkende literatuurwetenschap moeten hebben gestudeerd. Het is duidelijk dat de auteur die eis vooral stelt aan lezers van zijn poëzie, die immers van meet af aan materiaal ontleent aan oude, bij voorkeur niet-westerse, orale culturen.
In de eerste periode van zijn bestaan, tussen 1967 en 1973, zijn er zes jaargangen Raster verschenen van elk vier nummers en met een totaal aantal pagina's van 3343. Een substantieel gedeelte daarvan was inderdaad gewijd aan ‘kreatieve bijdragen’, in het bijzonder poëzie, uit binnen- en buitenland. Auteurs die, naast Ten Berge, regelmatig in Raster publiceerden waren o.m.: Rein Bloem (ook over film), Simeon ten Holt (over muziek), Breyten Breytenbach, Jan Elburg, T.A. van Dijk (over literatuurtheorie en semiotiek), Hans Faverey (het kan geen kwaad er eens op te wijzen dat Ten Berge in zekere zin de ‘ontdekker’ van Faverey is: vele jaren lang werd diens poëzie onder de noemer ‘onbegrijpelijke wartaal’ terzijde geschoven; Raster was toen de enige plek waar Faverey met zijn werk terecht kon), Redbad Fokkema, Gust Gils, Jacques Hamelink, W.F. Hermans (aan wie - het zal de huidige Raster-lezer vreemd in de oren klinken - zelfs een speciaal nummer werd gewijd, een eer die verder alleen Vestdijk en F.C. Terborgh ten deel viel), A. Roland Holst, Gerrit Kouwenaar, Lidy van Marissing, Daniël Robberechts, Edoardo Sanguineti (die evenals Calvino en andere Italianen door de latere Raster-redacteur Pieter de Meijer in Nederland werd geïntroduceerd), Gary Snyder, Nathaniel Tarn, Terborgh, J.F. Vogelaar (die o.m. essays van Adorno en Benjamin vertaalde), Kenneth White en Ad Zuiderent.
Maar hoezeer Raster zijn actieradius ook uitbreidde, ‘de (vaak onverholen) tegenstand’ - constateert Ten Berge in het slotnummer - werd alsmaar ‘groter en het lezerstal kleiner. Nu is het eerste verschijnsel gunstig - men is blijkbaar met iets bezig dat tegen de stroom in gaat - het tweede echter kan leiden tot ontmoediging (...).’