haar nieuwe bundel bepaalt. Veertien tinten blauw bevat drie, op het eerste gezicht ‘verhalende’ cycli, die dezelfde opbouw hebben met telkens twintig gedichten van twintig vrije versregels. Uiteindelijk vormen ze een gesloten en afgerond geheel. Driemaal is de man, respectievelijk de ‘priester’, de ‘man’, de ‘man-vader’, symbool van een bepaald gezag, een drukkende aanwezigheid in het leven van de vrouw waarvan zij zich ook wil ontdoen.
In De avondmis, het eerste deel, is de celebrerende priester schijnbaar de hoofdpersoon, maar in werkelijkheid is het de ‘zij’, die zich onder de aanwezigen (een groepje weduwen en eenzamen) bevindt. Via de priester, de ‘vrouwelijke’ man die geen verantwoordelijkheid neemt uit angst voor het ‘avontuur’, komt ze tot bewustwording en weet ze dat ze haar toekomst zelf in handen moet nemen. Uiterlijk wordt in deze cyclus het stramien van een eucharistieviering gevolgd in een reële, tot in de details herkenbare omgeving, namelijk die van de Sint-Martinuskerk te Aalst, waar Aleidis Dierick vroeger in haar vrije uren geruime tijd als kosteres werkzaam was. Tijdens de mis wordt de priester door ‘de (gehuwde) vrouw’, waarvan hij denkt dat ze ‘naïef op hem verliefd’ is, nauwgezet geobserveerd. De innerlijke monoloog die zich in hem ontspint, wordt op een subtiele wijze door háár ogen weergegeven. Naarmate de eucharistieviering vordert - alle onderdelen zijn aanwezig - en hij de ‘uitgeholde’ woorden spreekt, dwalen zijn gedachten af naar verleden en heden: zijn kinderjaren, de (nog onbezorgde) seminarietijd, de jaarlijkse reis, zijn eenzaamheid 's avonds, het lot van de jaargenoten-collega's (de situatie van priesters in deze tijd), het bezoek aan moeder straks... Tussen de regels door openbaart zich zijn onzekerheid en zijn twijfel (de keuze van de twee lezingen is in dit verband niet toevallig: over de ontrouw van Israël aan Jahweh en over het ongelovige Nazareth), zijn verlangen naar innerlijke vrijheid, maar ook zijn gedwongen gehoorzaamheid. Dat resulteert in de verzen die de slotzegen beschrijven
dit offer danken. Plots grijpt hij met beide
handen, als vertwijfeld naar de hemel,
zegent hen met breed gebaar.
Dit is uw kruis. Gij zult het dragen.
Zij vluchten als uiteengeslagen.
Door de zomeravond, late,
waadt hij, als dooreen golf warm water.
Een bloeddoorlopen oog blijft waken. (p. 26)
Het oog van de godslamp wacht en zal hem ter verantwoording roepen en hem in zijn tragische ambivalentie bevestigen.
De vrouw zet haar weg naar zelfbeschikking op eigen kracht voort in het tweede deel De bakkerij nadat ze afscheid genomen heeft van de geloofspraktijk.
Haastig kwam ze dagelijks toegelopen,
dorstig naar het woord en naar de zegen
tot iets als argwaan opstond en ging wegen
omdat ze in hun stem verveling hoorde,
een zweem van minachting, een oordeel, spot.
Ze bleef toen weg. Heel plots.
Het decor is nu de stad Aalst zelf die zij, op weg naar de bakkerij, in al haar facetten - eveneens herkenbaar - oproept: de markt, het park, de rivier, winkelstraten, fabrieken. Opnieuw zijn veel elementen uit het verhaal symbolisch te duiden. Zo valt het op hoe voorbijvarende schepen en wegrijdende treinen de vlucht uit de alledaagsheid suggereren, terwijl ‘brood’ een beeld van verbondenheid blijft. Nog sterker springt de lange opsomming van allerlei gebakjes (p. 38 en 39) in het oog (ook de bakkerij is een vluchtheuvel!), omdat ze het symbool zijn