zonder titel, geïntegreerd in Texaanse elegieën, 1983). Midden in Overgangsriten staat een aantal gedichten op plastische kunstwerken en kunstenaars, wat in Liederen van angst en vertwijfeling (1988) ook al het geval was. En net als in deze laatste bundel en in ander werk van Ten Berge wordt er vreemd cultuurgoed naar binnen gehaald, zodat de eigen situatie aan reliëf wint. Dit gebeurt niet alleen in de reeds genoemde slotreeks, maar ook in de eerste afdeling. Daarin staat de figuur van de zestiende-eeuwse Spaanse mysticus Sint-Jan van 't Kruis centraal, waarbij stapsgewijs wordt toegewerkt naar diens meest bekende gedicht, ‘De donkere nacht’. Deze afdeling sluit overigens met een schitterende vertaling van dit van mystiek gloeiende vers.
De vier afdelingen van de bundel leggen ieder hun eigen accent. In de eerste afdeling overheersen beelden van dood en verlies, inclusief het zichzelf verliezen in de Ander - hetzij de beminde of, zoals in het geval van Sint-Jan, God. Net als in de vorige bundel komen in deze afdeling ook enkele bedachtzame gedichten over het dichten voor, want Ten Berge is en blijft in de letterlijke betekenis van het woord een zelfbewust schrijver. De tweede afdeling, ‘Rivierlandschap met blauwe fles’ bevat een reeks van vijf spaarzame maar prachtige gedichten die een andere, meer aardse mystiek lijken na te streven. Hier wordt op een haast lege plek in winters laagland de tijd bijna stilgezet - een treffend beeld voor een poëzie die, illusieloos en los van haar maker, zich een plaats zoekt in de wereld. Het middelste gedicht van de reeks gaat zo:
Het wak, de bijt, de laatste vogelhaard
Een blauwe stip in witte velden,
Een krimpend hart onder het hemelgrijs
Sterft een moerhaas op de vlakte,
H.C. ten Berge (o1938).
Schiet een marter door de appelgaard
De derde afdeling bestaat overwegend uit gedichten over plastische kunstenaars: de Chinese vingerschilder Kao Chí Péi, Vincent van Gogh, Max Beckmann en de fotografe Wijnanda Deroo. Het zijn stuk voor stuk verzen die niet alleen getuigen van een sterk inlevingsvermogen, maar ook van passie. Dat geldt met name voor ‘Vertraagde missive’, dat als een brief aan Van Gogh is opgezet, maar waarin tegelijkertijd een aanstootgevende uitspraak van de directeur van het Haags Gemeentemuseum, Rudi Fuchs (‘Dit houd ik staande: een boek of schilderij dat niet verkocht wordt is geen kunst.’), hardhandig door de mangel wordt gehaald. In de laatste reeks tenslotte gaat het om een laaiende erotische passie die in een rituele sfeer volop lichamelijk beleden wordt.
Wie het werk van Ten Berge van dichtbij volgt, zal in Overgangsriten veel vertrouwde elementen aantreffen. En toch is deze bundel heel anders dan zijn onmiddellijke voorgangers. In de Texaanse elegieën klonk de toon somber en grimmig, apocalyptisch zelfs. De Liederen van angst en vertwijfeling - de titel zegt genoeg - werden structureel gedomineerd door twee reeksen doodsgedichten. De nieuwe bundel vangt weliswaar met een doodsgedicht aan, maar beweegt zich in tegenovergestelde richting. Hij wordt in zijn geheel beheerst door hartstochtelijke gevoelens, in de vorm van mystiek beleven of erotische dadendrang. Het is niets voor niet dat de bundel uitloopt op een cyclus die een heftige, aardse erotiek aan het woord laat in een context waar de natuurlijke omgeving de noodzakelijke samenhang tussen verwekking en dood voortdurend laat zien. Zo wordt de dood overwinbaar.
Theo Hermans
h.c. ten berge, Overgangsriten, Meulenhoff, Amsterdam, 1992, 64 p.