Heren van de thee
Enige tijd geleden waagde ik het (nog) in een interview naar aanleiding van de presentatie van haar nieuwste boek Heren van de thee, te beweren dat Hella S. Haasse, hoewel zij een groot deel van haar jeugd in Indië doorgebracht heeft, niet tot de ‘Indië-auteurs’ gerekend mag worden. Zijzelf probeerde als reactie op deze stelling mijn woorden te weerleggen door te verwijzen naar haar debuutroman Oeroeg (1948) die zich bijna volledig in Indië afspeelt en naar het lijvige reis-essay Krassen op een rots (1972) waarin zij, na jaren en als volwassen vrouw, naar Indië - thans Indonesië - terugkeert en vaststelt dat er veel veranderd is. Ook wees zij me op de uitgebreide passages in haar twee autobiografieën (Zelfportret als legkaart (1954) en Persoonsbewijs (1957) waarin zij toch meer dan eens Indië-herinneringen beschrijft. Trouwens, ‘Wat bedoelde ik in godsnaam met “Indië-auteurs”?’. Ik gaf een opsomming van auteurs, van Maria Dermoût, en Margaretha Ferguson tot Jeroen Brouwers, die allen dikwijls en vooral op een vaak nostalgische toon over ‘het land van herkomst’ geschreven hebben. Hella Haasse dacht even na en besloot de discussie met een korte samenvatting van Heren van de thee. Of zij mijn bewering al dan niet beaamde, moest blijken uit mijn eigen lezing van haar nieuwste roman die zich in... Indië afspeelt.
Wanneer ik Haasse geen Indiëauteur wil noemen, is dat, omdat haar boeken gespeend zijn van enige vorm van ‘tempo-doeloe’-sfeer. Ook in Heren van de thee klinkt geen nostalgie of heimwee door, evenmin is het een roman geworden met een typisch Indische sfeer - die duidelijk terug te vinden is in boeken als De tienduizend dingen (Maria Dermoût) of Geen gewoon Indisch meisje (Marion Bloem). Heren van de thee is een roman geworden over een oer-Hollandse man, Rudolf Kerkhoven, die, zoals de familietraditie het wil, op eenentwintigjarige leeftijd in Indië gaat wonen om er een koloniale theeplantage te gaan exploiteren. Al snel blijkt, dat zijn degelijke Hollandse opvoeding hem ongeschikt gemaakt heeft om alsnog in het typische Indische leven, waaraan zijn familieleden zich graag overgeven, opgenomen te worden. Haasse weet dit leven raak te beschrijven vanuit een vrij afstandelijk auteursperspectief (de auteur als waarnemende buitenstaander). Rudolf is en blijft een buitenstaander in het land waar hij woont. Indisch zijn vooral de overweldigende natuurbeschrijvingen. Eerder al had Hella Haasse bewezen, dat zij een meesteres is in het oproepen van het tropische landschap. Maar, zoals Rudolf bij zijn aankomst in Indië en aan het begin van de roman ervaart, het is gemakkelijker om zich aan een mooie maar vreemde natuur over te geven dan aan een dito cultuur. De natuur blijkt ook gewilliger dan haar bewoners. Zij ontvangt de theeplantjes die Rudolf haar schenkt en zet ze voor hem om in een theeoogst die zijn Hollands kapitalisme alleen ten goede kan komen. De Indische mensen die het land voor Rudolf bewerken, blijven hem echter als een vreemdeling beschouwen.
Hiermee ben ik aan het eigenlijke thema van Heren van de thee