Culturele kroniek
Literatuur
Recht op een droom
Carel Jan Schneider was eind jaren zeventig als diplomaat in Iran gestationeerd. Een woelige tijd: de val van de sjah, de komst van ayatollah Khomeiny, de islamitisch-fundamentalistische machtsovername. Hij was er getuige van hoe een seculiere dictatuur werd ingeruild voor een theocratische. Vrucht van die ervaringen is Teheran, een zwanezang, de lijvigste roman van F. Springer tot dusver.
De hoofdpersoon, tevens verteller in de roman, is een schrijver. Hij verbergt zich achter het pseudoniem Toby Harrison. Alleen zijn jeugdvriend Alfred weet dat hij van geboorte Nederlander is. Voor de rest van de wereld is hij de man die voor een Londense uitgeverij scandaleus-populaire boekjes met historische onderwerpen schrijft in een pulpreeks. In het begin van het verhaal bevindt hij zich te Brussel om materiaal te verzamelen voor een deeltje over Leopold II. Dan bereikt hem een aanlokkelijk verzoek van de Iraanse sjah om een boek te maken over de geschiedenis van diens keizerlijke dynastie. Harrison vliegt op 6 augustus 1978 welgemoed naar Iran.
Dat land zal hij op 20 februari 1979 met moeite kunnen verlaten. In de tussentijd is er heel wat gebeurd, niet alleen met Iran maar ook met Harrison. Tijdens de omwenteling heeft hij doorgewerkt
F. Springer (o1932).
aan zijn boek dat niemand ooit zal lezen. Hij heeft liefde opgevat voor zijn secretaresse, Patricia Jahanbari. Met de Nederlandse consul Bill Turfjager is hij bevriend geraakt. Uiteindelijk, bij vertrek, aangeslagen door Patricia's keuze voor de nieuwe fundamentalistische levenswijze, verricht hij zijn heldendaad: zonder acht te slaan op de gevaren helpt hij een moeder met haar baby Iran te ontvluchten. Niet slecht voor iemand die zich geringschattend een ‘handelaar in wind’ noemt.
Eerder had Toby Harrison al gezegd: ‘Tenslotte ben ik maar een eenvoudige producent van treinlectuur’. Dat móet wel zelfspot zijn van Springer. Is zijn proza niet uitstekend geschikt om tijdens vliegreizen geconsumeerd te worden: die exotische decors, al die couleur locale, sfeer; meestal over diplomaten en zakenlieden, in zijn latere boeken ook over schrijvers. Binnen het establishment beschrijft Springer graag wat marginale figuren. In Teheran, een zwanezang is de diplomaat Turfjager zo'n non-conformist.
Springer is vooral een realistische verteller. Als geen ander weet hij ambassadevolk, Nederlanders in den vreemde, te typeren. Ook kleine oplichters portretteert hij altijd mooi - het best in het verhaal ‘Pink Eldorado’ (Zaken overzee). Maar ook de fanatici in Teheran, een zwanezang geeft hij overtuigend weer; de ondertoon is mild - ook zíj horen erbij. Sommige stukken in het boek, zoals de ontmoeting van Harrison met de sjah en de straatscènes na de keizerlijke aftocht, zijn bijzonder geslaagd.
Teheran, een zwanezang is een realistische, vrijwel lineaire vertelling, met één verhaallaag. Springers bij tijd en wijle karikaturale naamgeving past níet goed binnen dat realisme: Turfjager, Schillebeeks, Arendsoog. Verder heeft de vaart in het verhaal te lijden onder alle anekdotes die opgedist worden. Met name Turfjagers jongensachtig spel met zenders en ‘blokhoofden’ duurt maar voort - ook al geeft het realisme Springer dat in. De vraag is waarom Springer van dit boek zo'n aaneen-