Ons Erfdeel. Jaargang 35
(1992)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 735]
| |
Geweld op de Vlaamse televisie
| |
Geweld en massamedia: een oud zeerDe aanwezigheid van geweld in de massamedia heeft onderzoekers steeds bezig gehouden.Ga naar eind(1) De beruchte Amerikaanse Payne Fund studies (10 volumes!) stelden reeds in de jaren twintig vast, dat misdaad tot de centrale thema's van stripverhalen en films behoorde. Deze studies lieten wel de vraag onbeantwoord of een overdosis aan mediageweld ook crimineel gedrag uitlokte. In deze periode werd echter vaak beweerd, dat er een direct verband zou zijn tussen media-inhoud en gedrag van de mediaconsumenten, m.a.w. dat de vertoning van veel mediageweld de criminaliteit in de samenleving deed toenemen. Later is men afgestapt van deze visie van de ‘almachtige’ media en ging men ervan uit, dat het publiek zich zo maar niet liet ‘inpakken’. De mediagebruiker koos uit het media-aanbod wat hem zinde; tegen geweldscènes had hij voldoende afweermechanismen opgebouwd. In de loop van de jaren zeventig zou echter door de toenemende commercialisering en versnelde concentratie van de media-ondernemingen de situatie van de mediagebruiker veranderen. Zijn zogenaamde autonome selectie uit het aanbod wordt steeds meer een illusie; hij kiest steeds ‘meer uit hetzelfde’. De mediaconsument slikt wel niet alles, maar hij is ook geen afstandelijke waarnemer. Men gaat ervan uit, dat televisie op lange termijn wel een zekere invloed uitoefent op attitudes. Televisie krijgt hier naast de traditionele sociale organen, zoals gezin, onderwijs, kerk, ‘peergroup’, etc., een belangrijke rol toegewezen in het socialiseringsproces. Het onderzoek legt dus niet meer het accent op gedrag, maar op attitudes, normen, levensstijlen en waarden. Een van de toonaangevende onderzoekers is hier de Amerikaan G. Gerbner.Ga naar eind(2) Volgens hem creëert TV een symbolische realiteit waarin bepaalde, meestal behoudende socio-culturele waarden dominant zijn, bijv. stereotiepe rollenpatronen van vrouwen en mannen. Het tonen van veel geweld legitimeert meteen de repressie van dit geweld, d.w.z. dat er een overrepresenta- | |
[pagina 736]
| |
tie van politie is, en privé milities, en de behoefte aan ‘law and order’. Volgens G. Gerbner gaat een zware TV-kijker na verloop van tijd de realiteit door een televisiebril waarnemen. Doordat de ‘zware’ kijker blootgesteld wordt aan een overdosis van geweld gaat hij geweld als een substantieel onderdeel van de samenleving beschouwen; hij ondergaat een soort van ‘gewenning’ aan geweld. Gerbner heeft aangetoond dat deze zware kijkers ook meer gevoelens van angst tonen om slachtoffer te worden van geweld en dan ook een sterkere repressie van geweld wensen. Het boeiende aan Gerbners' onderzoek is, dat hij de socialiseringsrol van televisie, in feite een abstract gegeven, empirisch wil aantonen. Zijn onderzoek bestaat uit twee delen: een inhoudsanalyse van TV-aanbod en een enquête onder TV-kijkers. Via zijn methode van inhoudsanalyse wil Gerber de verschillende componenten van de symbolische TV realiteit - hij bestempelt ze als culturele indicatoren - aanwijzen. Het thema geweld is één van de centrale indicatoren. In het tweede deel, legt hij bepaalde uitspraken, die naar de symbolische TV-realiteit verwijzen, aan kijkers voor. Uit de antwoorden moet blijken, dat zware TV-kijkers meer typische TV-antwoorden geven, dat zij, meer dan lichte kijkers, de samenleving vanuit een TV-perceptie bekijken. Gerbners' onderzoek stond model voor gelijksoortig onderzoek in de USA, Canada, Australië en Europa. Heel wat auteurs hebben zijn onderzoek op diverse aspecten becritiseerd (methode inhoudsanalyse, de overaccentuering van geweld en van het medium televisie, het negeren van andere maatschappelijke variabelen, etc.). Niemand verwerpt echter zijn aanpak volledig, omdat het onderzoek een potentiële rijkdom bevat. Bovendien heeft Gerbner door de jaren heen rekening gehouden met een aantal kritieken en heeft hij zijn pionierswerk aangepast en verfijnd. In Vlaanderen werd tot op heden nog geen typische Gerbner-studie uitgewerkt. Door in 1988 mee te doen aan een door Gerbner zelf opgericht internationaal TV-onderzoeksteam, kregen wij de kans om via concrete cases het methodologisch apparaat te leren toepassen. Dankzij de sponsoring van de Kredietbank hebben wij het Vlaamse onderzoek kunnen uitvoeren. Wij kunnen hier slechts een rudimentaire samenvatting brengen, waarbij het accent vooral op het thema geweld ligt, in feite slechts een deelaspect van de volledige studie. Voor meer gegevens, cijfers en commentaar verwijzen wij naar de studie zelfGa naar eind(3) en vooral naar een bijdrage in Communicatie, Tijdschrift voor Massamedia en Cultuur.Ga naar eind(4) | |
Het thema geweld in het fictie-aanbod van BRT en VTMG. Gerbner analyseert nooit het volledige TV-aanbod, omdat dit uiteraard een onmogelijke opgave is. Alleen het nieuws en de fictie worden bestudeerd; deze genres lenen zich het meest om er Gerbners' culturele indicatoren uit te distilleren en bovendien bereiken zij grote publieken. Zowel voor de inhoudsanalyse als voor het publieksonderzoek zijn het optimale onderzoeksobjecten. In de meeste Gerbner-studies wordt ofwel het nieuws ofwel de fictie bestudeerd; slechts zeer zelden behandelt men beide programmacategorieën samen. Wij hebben ons beperkt tot het fictie-aanbod, omdat wij tijdens de Gerbner-training ervaren hadden, dat er tal van problemen rijzen wanneer men met één en hetzelfde codeboek voor fictie én nieuws analyseert. De meerderheid | |
[pagina 737]
| |
van de Gerbner-studies bestudeert trouwens alleen fictie. Een tweede reden waarom wij voor fictie kozen hangt samen met de doelgroep van ons publieksonderzoek, nl. 17 à 18-jarigen. Juist voor deze leeftijdsgroep is fictie de absolute topper waaraan de meeste TV-tijd besteed wordt. In de Gerbner-studies wordt als steekproef meestal één week uitgekozen. Wij hebben onze steekproef uitgebreid naar twee weken (15-21 januari 1990 en 19-25 februari 1990). In het totaal werden 121 programma's gecodeerd: 62 voor BRT1-2 (10 films en 52 series) en 60 voor VTM (8 films en 52 series); alles samen meer dan 100 uren televisie (48 uren voor de BRT en 53 uren voor VTM) die meer keren bekeken moesten worden! Het aandeel van Vlaamse fictie gedurende deze periode was bijzonder klein: noch op BRT noch op VTM werd een Vlaamse film uitgezonden; van de 104 series waren er op de BRT1-2 slechts drie en op VTM vier van Vlaamse oorsprong. Van de achttien films zijn er zeventien Amerikaans; de BRT programmeerde één Europese film. Bij de series domineert het Amerikaanse aanbod bij VTM: zesendertig van de tweeënvijftig series; de overige elf series zijn Australisch, m.a.w. van de vier Vlaamse series na, dus geen enkel Europees product! Bij de BRT werden er in dezelfde periode slechts drie Amerikaanse series uitgezonden, maar wel opvallend veel Australische afleveringen, nl. 20 en 9 Braziliaanse. Zonder de drie Vlaamse series mee te rekenen, komt het Europese aanbod na Australië en Zuid-Amerika: de aankoop op de buitenlandse markt is hier dus verschoven van de USA naar Australië. Wanneer men het percentage van de herkomst van de fictie op beide zenders volgens het volume van de zendtijd berekent, dan blijkt dat ongeveer de helft Amerikaans is, 24 % Australisch, 10 % Europees, 8 % Braziliaans en 6 Vlaams; de overige 6 % komt uit diverse landen. Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken, dat de meeste verhalen waarnaar Vlamingen kijken, zich afspelen in de USA en Australië en dat de helden hoofdzakelijk Amerikanen en Australiërs zijn. Indien, zoals Gerbner steeds beweerd heeft, TV een rol in het socialiseringsproces vervult, dan zou de sterke aanwezigheid van Amerikaanse fictie op de Vlaamse beeldbuis op lange termijn een mediator voor Amerikaanse cultuur, levensstijl en waarden kunnen zijn. De grote import uit de USA en Australië is zeker geen typisch Vlaams verschijnsel; uit een recente studie m.b.t. 61 Europese zenders, bleek dat overal, en zelfs in stijgende mate, het Amerikaanse aanbod domineert.Ga naar eind(5) Vooral commerciële zenders kopen veel aan op de Amerikaanse markt, omdat de programma's vaak goedkoper zijn dan de Europese en hoge kijkcijfers garanderen. Voor de inhoudsanalyse hebben wij in grote lijnen het Codeboek voor fictie (Gerbner versie 1988) gebruikt. Het is een rijk onderzoeksapparaat, dat zowel tekst als beeld ontleedt; niet alleen de frequentie van bepaalde thema's wordt nagegaan maar ook met de nadruk (zeer belangrijk - minder belangrijk) wordt rekening gehouden. De rolpatronen en de relaties van hoofd- en bijfiguren verfijnen de analyse. Het coderen is niet eenvoudig en alle codeurs moeten een bepaald trainingsprogramma doorlopen. De analyse moet continu gecontroleerd worden door een aantal vaste hoofdcodeurs.Ga naar eind(6) Wij bespreken hier hoofdzakelijk de resultaten van de analyse m.b.t. geweld. Geweld werd enkel gecodeerd wanneer het getoond werd, dus met louter verbaal geweld werd geen rekening gehouden. Geweld verwijst naar agressie tegen zichzelf of tegen iemand met als gevolg pijn, verwonding, dood, roof of aanranding. De helft van de gecodeerde programma's bevat een vorm van geweld. Op de 121 programma's werden 360 geweldscènes geteld; 46 % van de hoofdfiguren en 32 % van de bijfiguren is betrokken bij geweld; in 40 % van de programma's zijn er doden, in 38 % gewonden. Naast het thema geweld volgt in frequentie en belangrijkheid het thema ‘dood en sterven’, ‘law and order’ en ‘politie’. Geweld en de repressie van geweld zijn dus zonder twijfel centrale thema's. Toch bleek uit onze analyse dat ‘affectieve relaties’ (liefde, vriendschap, ge- | |
[pagina 738]
| |
negenheid) qua frequentie en accent hoger scoren dan ‘geweld’. Bij de meeste Amerikaanse en Europese Gerbner-studies ligt inderdaad frequentie en aandachtsgraad op geweld (±70 à 80 %) hoger dan in onze studie (+ 50%). Wij hebben hiervoor twee mogelijke verklaringen. Op de eerste plaats werd in de door ons onderzochte periode veel soap uitgezonden (61 %) en relatief weinig misdaad- en actiefictie. Of dit het resultaat is van een bewuste programmapolitiek van de omroepen laten we in het midden. Een tweede belangrijke verklaring is wellicht te vinden in het feit dat wij geen kinderprogramma's (tot 12 jaar) codeerden. Tal van Gerbner-studies toonden inderdaad aan dat kinderfictie zeer veel geweld bevat.Ga naar eind(7) H. Bouwman die in 1980 het NOS-fictie-aanbod van drie weken analyseerde, stelde vast dat 85 % van de kinderprogramma's geweld bevatte.Ga naar eind(8) Het percentage van programma's met geweld ligt hoger bij VTM (57%) dan bij BRT (43%). Dit verschil wordt verklaard door het feit dat VTM meer Amerikaanse fictie programmeert. Van al de uitgezonden fictie (BRT + VTM) bevat 60 % van de Amerikaanse producties geweld, de Europese slechts 17 % en de Zuid-Amerikaanse, Australische en Japanse 22%. Meer importeren uit de USA impliceert dan wellicht ook een toename van TV-geweld. In het onderzoek werden ook nog andere thema's van de TV-realiteit nagegaan (frequentie, nadruk, toon) o.m. gezin, scheiding, financieel succes/mislukking, werkloosheid, migranten/negers, drugs, alcohol, abortus, homoseksualiteit, etc. Wij blijven hier niet bij deze resultaten stilstaan. Wel werd hier andermaal bevestigd dat TV-fictie vooral een behoudsgezinde samenleving uitbeeldt, waarbij sociaal geladen en hete maatschappelijke hangijzers doodgezwegen worden. Het is een nepwereld waarin sentiment en geweld overgeaccentueerd worden en waarbij de socialiseringsrol van televisie ongetwijfeld de gangbare, behoudende, socio-culturele normen versterkt. | |
Enquête onder Vlaamse jongerenDe inhoudsanalyse heeft aangetoond, dat ook de Vlaamse TV heel wat geweld toont. Het tweede deel van het onderzoek tracht in te schatten in hoeverre kijkers in hun opvattingen en emoties geraakt worden door het TVgeweld. Gerbner gaat ervan uit, dat hoe meer mensen TV-kijken des te meer hun indrukken over de samenleving gekleurd zullen worden door en TV-perceptie. De invloed van televisie zal geconcretiseerd worden in de verschillende opvattingen tussen ‘zware’ en ‘lichte’ kijkers. Wij hebben 278 jongeren ondervraagd van de leeftijd van 17-18 jaar.Ga naar eind(9) Door de leerplicht tot 18 jaar konden we via de diverse schooltypes (algemeen secundair, beroeps- en technisch) een representatieve steekproef samenstellen: 134 meisjes en 145 jongens waarvan 138 algemeen secundair onderwijs, 70 technisch en 70 beroepsonderwijs volgen. Uit hun antwoorden i.v.m. hun kijkgedrag, konden wij hen indelen in zware, normale en lichte TV-kijkers; voor een zware TV-kijker hebben wij de Europese norm, meer dan 3 uur per dag kijken, gehanteerd. Een normale, gemiddelde kijker kijkt tussen 1 tot 3 uur TV per dag, een lichte kijker minder dan 60 minuten. Onze steekproef bevatte de volgende subgroepen: 26 % zware TV-kijkers, 61 % normale en 13 % lichte kijkers. | |
[pagina 739]
| |
De socio-demografische kenmerken van de zware kijkers zijn niet onbelangrijk: 62 % komt uit een laag sociaal milieu en 52 % uit beroeps-, 27 % uit het technisch onderwijs. Deze twee variabelen, sociaal milieu en schoolopleiding, interveniëren dus duidelijk met zwaar kijkgedrag. De uitspraken die we aan de respondenten voorlegden, zijn tevens geïnspireerd door beschikbare Gerbner-studies. Het gaat om beweringen die een sfeer oproepen die aan de televisierealiteit gestalte moet geven. De respondenten werd gevraagd of ze het ‘volledig oneens’, ‘eerder oneens’ of ‘volledig eens’ waren met de beweringen. We bespreken hier alleen de antwoorden die een reactie zijn op uitspraken over geweld. Een aantal correlaties tussen zware TV-kijkers en uitspraken i.v.m. geweld zijn significant; vooral wanneer men rekening houdt met extreme antwoordcategorieën: volledig oneens/ volledig eens. Zware TV-kijkers zijn het meer eens dan normale en lichte TV-kijkers met de volgende uitspraken: ‘Het politiekorps moet uitgebreid worden’, ‘Mensen moeten zichzelf leren verdedigen’, ‘Een wapen in huis is de beste garantie voor je veiligheid’, ‘Een beveiligingsinstallatie is een must’, ‘Opleggen van zware straffen aan misdadigers is het beste middel om af te schrikken’. Bij uitspraken zoals ‘Het is 's avonds onveilig op straat’, ‘Je kunt beter binnen blijven 's avonds’, ‘Ik ben bang om alleen op straat te lopen’, scoren zware TV-kijkers wel het hoogst, maar is het percentage van alle types kijkers ‘volledig eens’, toch aan de lage kant. Voor de precieze cijfers verwijzen wij naar de originele studie. Uit de zgn. TV-antwoorden van de zware kijkers kan men een zekere bewijskracht afleiden voor Gerbners' theorie. Wanneer men bij de antwoorden behalve met de factor kijkgedrag ook rekening houdt met sociaal milieu en schoolopleiding, dan wordt het duidelijk dat deze variabelen in wisselwerking met elkaar staan. Het samengaan van zwaar TV-kijkgedrag, laag sociaal milieu en lage schoolopleiding, heeft vaak een cumulatief effect op de socialiseringsrol van televisie. Zware TV-kijkers bleken er bovendien meer van overtuigd dan de andere kijkers, dat misdaden vooral gepleegd worden door vreemdelingen. Uit onze inhoudsanalyse is echter gebleken, dat vreemdelingen niet meer dan de andere personages, geassocieerd worden met geweld. Ofwel is onze steekproef van de fictie niet representatief m.b.t. stereotiepen van vreemdelingen, ofwel krijgen, zoals Gerbner steeds beweerd heeft, zware TV-kijkers een eerder conservatieve levenshouding waarbij zij vreemdelingen in een rechtse reflectie de rol van de zondebok toebedelen. In de enquête werden aan de jongeren nog andere vragen i.v.m. racisme en stereotiepe rollenpatronen voorgelegd. Hier kwam nog sterker dan bij de vragen m.b.t. TV-geweld tot uiting dat televisie inderdaad slechts één van de vele factoren is die samen met individuele en maatschappelijke variabelen de opvattingen en normen van jongeren bepalen. Bij de enquête onder de jongeren werden uiteraard ook vragen gesteld naar hun zenderen programma-voorkeur. In elke Gerbnerstudie wordt het kijkgedrag van de ondervraagde doelgroep als nuttige achtergrondinformatie uitgewerkt. De globale antwoorden van alle ondervraagde jongeren (zware, normale en lichte kijkers) zijn meer dan verrassend. Op de vraag welke hun favoriete zender is (slechts 1 zender kon vermeld worden) blijkt de grote populariteit van VTM: 48% antwoordt VTM, 22% MTV, 12% NOS 1-2, 10% Eurosport en... 4% BRT! De overige buitenlandse zenders werden zo zelden vermeld, dat de percentages irrelevant zijn. Wanneer de vraagstelling anders geformuleerd wordt, nl. naar welke zenders kijk je ‘dikwijls’, ‘af en toe’ of ‘nooit’, dan handhaaft zich de wanverhouding VTM-BRT: VTM haalt 74 % dikwijls; de BRT1 13 % en BRT2 2%. Opnieuw scoren hier MTV (63 %), Ned2 (54 %), Ned1 (46 %), Eurosport (45%) en Super Channel (25 %), hoger dan de BRT. Ook de programmavoorkeur zorgt voor verrassingen: meest bekeken is fictie (dikwijls 71 %), videoclips (dikwijls 72 %). Nieuws (dikwijls 54 %) en sport (dikwijls 43 %) komen op de tweede plaats. Spelprogramma's (dikwijls | |
[pagina 740]
| |
38 %) en show (33 %) komen slechts op de derde plaats. Op de vraag waarvan men nog meer wil, scoort fictie, gevolgd door videoclips, het hoogst. Het aanbod van nieuws vindt men voldoende (80 %) en men wil minder klassieke muziek; talk en spelprogramma's vindt men ruim voldoende en ± 30 % wil er zelfs minder van. Wanneer men de groep van zware TV-kijkers afzonderlijk bekijkt, dan worden bovenstaande trends nog versterkt: 45 % leest nooit een dagblad (normale kijkers 30 % en lichte kijkers 14 %). Zij kiezen steeds voor VTM en kijken nog meer naar fictie en videoclips; zij hebben weinig belangstelling voor nieuws en nog minder voor talk en allerlei culturele programma's. Zware TV-kijkers staan iets positiever t.o.v. spelprogramma's dan de andere jongeren. Merkwaardige vaststellingen: heavy viewers kijken in verhouding minder naar sport. De antwoorden van deze leeftijdsgroep over hun zender- en programma-voorkeur zijn nogal ontstellend: VTM scoort ongelooflijk hoog, de BRT onwaarschijnlijk laag. De grote populariteit van MTV en zelfs Super Channel, die haast onafgebroken videoclips tonen, is een teken aan de wand. Jongeren zijn in de ban van de beeldcultuur en hun geringe belangstelling voor nieuws, maar vooral voor culturele programma's en zelfs voor praatprogramma's, doet heel wat vragen rijzen. De resultaten van de enquête zijn zeker een stimulans voor meer onderzoek naar behoeften, motivaties en appreciatie, kortom voor meer kwalitatief kijkersonderzoek, onder deze leeftijdsgroep. Het zou bijzonder boeiend zijn als men, zoals zovele Gerbner-studies in het buitenland, ook in Vlaanderen deze studie over een lange termijn en onder verschillende leeftijdsgroepen zou kunnen blijven herhalen. Dit zou na verloop van jaren een schat aan gegevens opleveren over kijkerspatronen en zou Gerbners' visie over de socialiseringsrol van televisie verder kunnen uitdiepen en evalueren. |
|