Ons Erfdeel. Jaargang 35
(1992)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 667]
| |
Met het oog op Frankfurt 1993
| |
[pagina 668]
| |
Het logo, waarmee Vlaanderen en Nederland zich op de 45e Frankfurter Buchmesse in 1993 gezamenlijk zullen presenteren.
dieptepunt. Er verschenen nog maar een kleine 100 vertalingen van creatief proza en Nederlandstalige poëzie en nog maar net iets meer dan 180 vertalingen van jeugd- en kinderliteratuur. In 1978 liet Daniël de Vin zich in dit tijdschrift wel niet echt pessimistisch uit over de toekomst van de Nederlandse literatuur in Duitse vertaling, maar het zou toch nog een hele tijd duren voor hij gelijk zou krijgen.Ga naar eind(3) Nog in 1982 schreef Carel ter Haar: ‘De Nederlandse literatuur in Duitse vertaling neemt niet eens een bescheiden plaats in op de Duitse boekenmarkt. [...] De verandering, die zich tegen het einde van de jaren zestig scheen aan te kondigen, heeft zich niet doorgezet’.Ga naar eind(4) Pas in het midden van de jaren tachtig keerde uiteindelijk het tij. In die periode verschenen niet alleen vertalingen van Het verdriet van België van Hugo Claus, van De aanslag van Harry Mulisch en van Rituelen van Cees Nooteboom maar het aantal vertalingen begon tegelijkertijd ook snel te stijgen. De Nederlandse literatuur in Duitse vertaling bevond zich weer in de lift!Ga naar eind(5) De betrokkenheid van vertalers als Hillner en de vele initiatieven van de Nederlandse en Vlaamse diensten ter bevordering van de vertaling van de Nederlandse literatuur in Duitsland waren dus toch niet tevergeefs geweest. Uitgeverijen als Limes en Melzer, de steunpilaren van het ‘opinion making’-programma uit de jaren zeventig waren wel failliet, maar in de plaats daarvoor kreeg in het begin van de jaren tachtig een belangrijke uitgever als Suhrkamp weer meer aandacht voor de literatuur uit Nederland en Vlaanderen en ontdekten in die periode ook nieuwe uitgevers als Droemer / Knaur, Frauenoffensive, Hammer, Straelener Manuskripte en Walter met Frank Arion, Fritz Bernard, Inez van Dullemen, Judith Herzberg, Doeschka Meijsing en Anja Meulenbelt de Nederlandse literatuur. Dat ondanks deze toch positieve ontwikkeling niet eerder een doorbraak tot stand kwam, lag vooral aan het feit, dat de meeste vertalingen uit de jaren zeventig geen blijvende indruk achterlieten. Meer dan twee oplagen verschenen in de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig alleen van het werk van Martine Carton, Jef Geeraerts, Toon Kortooms, Esteban López, Lizzy Sara May, Jan Wolkers en Anja Meulenbelt, die als feministe in Duitsland snel een grote faam verwierf en de weg effende voor haar medestandsters. Deze auteurs creëerden echter geen representatief beeld van een Nederlandse literatuur met een eigen literaire traditie. Daar konden ook verdienstelijke bloemlezingen als Gedichte aus Belgien und den Niederlanden (H.J. Schädlich, 1977), Jenseits aller Deiche (C. Ouboter, 1979), Moderne Erzähler der Welt (Belgien: C.P Baudisch, 1978; Niederlande: M. Mooi, 1979) en Zeit und Entfernung (W. de | |
[pagina 669]
| |
Boer, 1983) niets aan veranderen. Hun publiek was te beperkt. Met één uitzondering: de bloemlezing 21 Erzähler aus Belgien und den Niederlanden (A. Antkowiak, 1976) van de toentertijd Oostduitse uitgever Volk und Welt kende een opvallend succes! Met dit succes werd de uitgever Volk und Welt bij wijze van spreken van te voren beloond voor zijn pogingen uit de tweede helft van de jaren zeventig om de thematisch georiënteerde receptie van de Nederlandse literatuur in Duitsland te doorbreken. Bij Volk und Welt verschenen in die periode namelijk niet alleen romans en verhalen van Marc Braet, Hendrik Conscience, Heere Heeresma en Lizzy Sara May, maar Volk und Welt ontdekte in de tweede helft van de jaren zeventig ook Hugo Claus en droeg er in die tijd samen met de Westduitse uitgeverij Heyne en de Oostduitse uitgeverij Aufbau ook toe bij, dat de door Jürgen Hillner en de uitgeverij Hanser in 1970 voor het eerst in Duitsland gepresenteerde Louis Paul Boon, ondanks het geringe succes van zijn vertalingen, toch op de Duitse markt vertegenwoordigd bleef. Anders dan b.v. Jan Wolkers - zijn uitgevers speculeerden op kortstondige bestsellersuccessen - werd Boon op die manier de eerste Nederlandstalige auteur die in Duitsland, zij het bij verschillende uitgevers, met meerdere werken vertegenwoordigd was. Hij werd min of meer continu vertaald en gerecenseerd. Hiermee was een niet te onderschatten stap gezet in de richting van een meer literair georiënteerde receptie van de Nederlandse literatuur in Duitsland, de enige vorm van receptie, die op lange termijn - ik verwijs hier alleen maar naar de faam en het succes van de literatuur uit Scandinavië - een blijvende aandacht garandeert. Jammer genoeg volgden de meeste uitgevers in het westen, niet in de laatste plaats, omdat ze niet konden profiteren van de gretigheid waarmee Oostduitsers in die tijd buitenlandse literatuur recipieerden, niet het voorbeeld van Volk und Welt. In de plaats daarvan borduurden uitgevers als Rowohlt, Fischer, Ullstein en Heyne in de periode 1975-1985 met auteurs als Albert Baantjer, Simon Carmiggelt, Martine Carton, Gerben Hellinga, Esteban López, Anja Meulenbelt, Jan Wolkers en Jan Willem van de Wetering (waarschijnlijk de best verkopende buitenlandse auteur van Rowohlt) voort op thema's, genres en trends als seks, ontspanningsliteratuur, detectiveromans en feministische literatuur. Het handjevol Westduitse uitgevers, dat deze tendens niet volgde, stond in financieel opzicht niet sterk genoeg om daar werkelijk tegenin te gaan. Uitgevers als Schlender en Nautilus (Nemo Press) gingen ten onder aan het feit dat ze geen vertegenwoordiger hadden die hun vertalingen bij Duitse boekhandelaren sleten. Zij werden wel gesteund door een zeer actieve groep vertalers aan de universiteit van Hamburg rond de toenmalige lector Josch van Soer en hadden in hun ‘niederländische’, resp. ‘holländische Reihe’, zowel romans en poëzie van jongere auteurs als Kester Freriks, Maarten 't Hart, Frank Herzen, Jotie 't Hooft en Mensje van Keulen als ook van ‘klassiekers’ als Paul van Ostaijen en Theun de Vries opgenomen. Daarmee hadden ze eens te meer bewezen, dat er in Duitsland althans een beperkt publiek voor de literatuur uit Nederland en Vlaanderen bestond. Het bleef dus wachten op nieuwe initiatieven van grote uitgevers. Dat duurde tot in het midden van de jaren tachtig. Pas toen waren Klett-Cotta, Hanser en Suhrkamp bereid het met Claus, Mulisch en Nooteboom te proberen. Men werd gemotiveerd door het onovertroffen succes van de nieuwste werken van deze auteurs in het Nederlandse taalgebied. Daar kwam bij dat Rituelen van Nooteboom in Amerika de ‘Pagazus Prize for Literature’ van de Mobil Corporation gekregen had en daar als een opzienbarende publikatie beschouwd werd. In het geval van Nooteboom kon er een vertaling van Volk und Welt worden overgenomen. Men besloot, ondanks het feit dat er van Harry Mulisch, behalve de vertalingen bij Henri Nannen van het weekblad Stern en zijn Zwei Frauen (1980) niets verschenen was, en dat noch Cees Nooteboom, die in de jaren vijftig bij Diederichs (o.a. de uitgever van Walschap) publiceerde, noch Claus echt succes gehad hadden, Rituale (Suhrkamp), Der Kummer von Flandern (Klett-Cotta) en Das Attentat (Hanser) uit te geven.Ga naar eind(6) | |
[pagina 670]
| |
De operatie van Suhrkamp, Hanser en Klett-Cotta is uiteindelijk geslaagd; deze uitgevers verwezenlijkten in het midden van het vorige decennium de lang verwachte doorbraak van de Nederlandse literatuur in Duitsland. Dit vindt zijn oorzaak zeker niet alleen in het feit, dat er hoe dan ook in de jaren daarvoor bij een bepaald publiek belangstelling voor en een zeker vertrouwen in de literatuur uit Nederland en Vlaanderen gegroeid was. Veel belangrijker was het feit, dat er, ook voor het eerst sinds lang, weer echt reclame gemaakt werd. Zo stuurden de uitgevers van Claus en Mulisch - zoiets was sinds de jaren zestig geen Nederlandstalig auteur meer overkomen - hun auteurs o.a. met hun nieuwe boek op promotietournee door Duitsland. Verder werd de publikatie van de vertalingen van Claus, Mulisch en Nooteboom geflankeerd door de culturele manifestaties, lezingen en (literatuur-) tentoonstellingen die in 1985 / 1986 in het kader van ‘Begegnungen mit den Niederlanden’ door de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden in verschillende Duitse steden werden georganiseerd. Dit alles leidde tot een veelheid aan reacties op het verschijnen van Das Attentat, Der Kummer von Flandern en Rituale. En die waren uitermate positief! Vol lof schreef men over het werk van de ‘eenzame chroniqueur’Ga naar eind(7) Cees Nooteboom, wiens ‘nonchalante [...] knipoogjes’Ga naar eind(8) men evenzeer waardeerde als zijn ‘bevrijdende humor’.Ga naar eind(9) Der Kummer von Flandern van de ‘Belgisch-Nederlandse Ulysses’Ga naar eind(10) Hugo Claus, werd geprezen als een ‘oorspronkelijke Roman, waarvan de fraaie compositie, het bekoorlijke taalgebruik en de intelligente humor de lezer fascineert’Ga naar eind(11). Das Attentat van Harry Mulisch, wiens Zwei Frauen men in 1980 nog als ‘een geconstrueerde story met pseudo-filosofisch geschrijf’Ga naar eind(12) afgekraakt had, werd nu ontvangen als een ‘perfect gemonteerde’Ga naar eind(13), ‘fijnzinnige’Ga naar eind(14) roman met de ‘spanning van een detectiveroman’Ga naar eind(15), die op een ‘zonder twijfel bijzondere manier’Ga naar eind(16) morele en ethische problemen ter discussie stelde. Beslissend voor de ommekeer in het midden van de jaren tachtig was ook het feit, dat Suhrkamp, Hanser en Klett-Cotta besloten auteurs en geen afzonderlijke werken meer uit te geven. Na de vertaling van De aanslag verschenen van Harry Mulisch bij Hanser Höchste Zeit (1987), Augenstern (1989) en Die Elemente (1990). Klett-Cotta zette zijn reeks vertalingen van Hugo Claus ondertussen voort met Das Sakrament (1989) en bij Suhrkamp verschenen van Cees Nooteboom achtereenvolgens In den niederländischen Bergen (1987), Eind Lied von Schein und Sein (1989), Mokusei! (1990), Berliner Notizen (1990) en de bestseller Die folgende Geschichte (1991). Verder bleek al snel, dat Suhrkamp, Hanser en Klett-Cotta overtuigd waren van het belang van de Nederlandse literatuur als zodanig. Ze wachtten niet langer meer op het initiatief van de diensten cultuur van Nederland en Vlaanderen of op de sinds jaren bij de Wissenschaftliche Buchgesellschaft aangekondigde geschiedenis van de Nederlandse literatuur maar publiceerden ten behoeve van geïnteresseerden, in eerste instantie boekhandelaren en recensenten, zelf een brochure over de ontwikkelingen in de moderne Nederlandse literatuur.Ga naar eind(17) Tegelijkertijd namen ze in hun respectievelijke fondsen ook werk op van andere Nederlandstalige auteurs: Klett-Cotta in 1986 Das verbotene Reich (1986) van J.J. Slauerhoff, de enige vertaling uit het Nederlands van A.V. Thelen die bewaard bleef, en | |
[pagina 671]
| |
Suhrkamp verhalen van Maarten Biesheuvel Schrei aus dem Souterrain (1986), een roman van Louis Couperus (Das schwebende Schachbrett (1987), één van Maarten 't Hart (Ein Schwarm Regenbrachvögel (1988), Quissama (1990) van F. Springer, Sterben kann man immer noch (1987), Immer verliebt (1986) van Renate Rubinstein, Eine teure Freundschaft (1991) van Thomas Rosenboom en gedichten van Martinus Nijhoff (Die Stunde X (1989). En daarmee is de kous bij Suhrkamp nog niet af. In voorbereiding zijn: Onder ijsbergen en De vallende ster van J. Bernlef, Stella Klein van Hermine de Graaf, Het leven uit een dag van A.F.Th. van der Heijden, Letter en geest van Frans Kellendonk, gedichten van Cees Nooteboom, en De vierde man van Gerard Reve. De tijd dat de belangstelling voor de literatuur uit Nederland en Vlaanderen zich vooral op bepaalde thema's concentreerde, is dus voorbij. Om het met een citaat uit de aankondiging voor 1992 van de uitgeverij Suhrkamp te zeggen: ‘In de laatste jaren heeft de literatuur uit Nederland bij de lezers en de critici in Duitsland veel aandacht gekregen. [...] Eén van de redenen voor deze gestegen belangstelling zou wel eens het feit kunnen zijn dat de Nederlandse auteurs in hun boeken de basisfuncties van de literatuur met nieuwe middelen exploreren en op die manier onbekend terrein betreden’.Ga naar eind(18) Vooral de Nederlandse literatuur over de oorlog krijgt in Duitsland nog altijd wel veel aandacht - naast het Dagboek van Anne Frank waarvan een bewerkte vertaling in voorbereiding is, worden in Duitsland ook de dagboeken van Etty van Hillesum, Streifen am Himmel van Gerhard Durlacher, het Bergen-Belsen-Tagebuch van Renata Laqueur en Die Nacht der Girondisten van Jacques Presser graag gelezen. Maar over het algemeen bepaalt nu vooral de interesse voor de Nederlandse literatuur als literatuur de receptie van de literatuur uit Nederland en Vlaanderen in Duitsland. Dat blijkt duidelijk uit de namen van de auteurs die in de tweede helft van de jaren tachtig vertaald werden: Armando, Boudewijn Büch, Adriaan van Dis, Renate Dorrestein, Inez van Dullemen, Willem Frederik Hermans, Mensje van Keulen, Doeschka Meijsing, Multatuli, Gerard Reve, Willem Roggeman en Leon de Winter, om slechts de belangrijkste auteurs van creatief proza te noemen. Dit nieuwe bewustzijn voor de betekenis van de Nederlandse literatuur als literatuur verklaart waarom een kleine uitgeverij als Twenne in Berlijn het aandurft in 1991 met werk van René Appel, Marion Bloem, Mensje van Keulen, Wanda Reisel en Vonne van der Meer in één klap vijf uit het Nederlands vertaalde titels uit te geven. Het geeft ook aan waarom een auteur als Louis Paul Boon bij Selinka (Jan de Lichte und seine Bande (1987), Mein kleiner Krieg (1988) en Abel Gholaerts (1990)) plots een bloeitijd beleeft en waarom er in de laatste jaren in Duitsland een opvallend grote belangstelling voor de commercieel toch minder interessante poëzie uit Nederland en Vlaanderen is. Sinds 1985 verscheen namelijk onder andere werk van Judith Herzberg, die in 1984 de Joost van den Vondel prijs in ontvangst mocht nemen. Ook van Achterberg (Dornröschen, 1986), Stefan van den Bremt (Tuchbedeckter Augenblick, 1986), Herman de Coninck (Die Mehrzahl von Glück, 1991) en Wiel Kusters (Carbone Notata, 1988) werden gedichten vertaald. Dan heb ik de opmerkelijke vertalingen van de poëzie van de Tachtigers bij de Aldus-Presse (Jugendlicher Wechselsang dreier Lyriker aus den Niederlanden: 1880-1889, 1991), de mooie uitgave van Besetzte Stadt (1991) van Paul van Ostaijen bij Edition Text und Kritik, en niet op de laatste plaats de vertalingen van Lucebert, Hans Favery en Cees Nooteboom bij Kleinheinrich in Münster, de uitgever van de bloemlezing Lyrik seit 1960 - Poëzie sinds 1960 (1989), nog niet vermeld. De literatuur uit Nederland en Vlaanderen profiteert misschien niet lang meer van de overgangssituatie waarin de literatuur in Duitsland zich sinds enkele jaren blijkt te bevinden en van de in het algemeen stijgende belangstelling voor buitenlandse literatuur die daar een gevolg van schijnt te zijn. Het feit echter, dat de huidige piek in de receptie van de Nederlandse literatuur in Duitsland gedragen wordt door een principiële belangstelling voor de Nederlandse literatuur als literatuur, garandeert, dat er waarschijnlijk nog een tijdje perspectief in zit.Ga naar eind(19) | |
[pagina 672]
| |
Hoe groot het publiek voor de Nederlandse literatuur in Duitsland ondertussen werkelijk is, is jammer genoeg moeilijk vast te stellen. Tot voor kort was het, gezien het werkelijk relatief geringe aantal recensenten dat het gebeuren rond de Nederlandse literatuur in de Duitse kranten regelmatig volgde, waarschijnlijk nog relatief klein, maar daar is nu zeker verandering in gekomen. In de herfst van vorig jaar ontdekte de paus van de Duitse literatuurkritiek, Marcel Reich-Ranicki namelijk Cees Nooteboom, wiens Berliner Notizen enkele maanden eerder met de eerste ‘Literaturpreis zum 3. Oktober’ bekroond werden. Het enorme succes van Die folgende Geschichte (7 oplagen in enkele maanden!) dat daarvan het gevolg was, heeft de Nederlandse literatuur in Duitsland voor het eerst sinds jaren weer in alle boekhandels gebracht. Het komt er nu op aan deze situatie ten volle te benutten. Een speciale informant, die, zoals in de resolutie van de conferentie van Stuttgart geëist, de Duitse uitgevers nader over de Nederlandse literatuur zou kunnen informeren en nieuwe voorstellen voor vertaling zou kunnen doen, is er nog niet. Het tegendeel is eerder waar: de strubbelingen rondom de voormalige Stichting tot bevordering van de vertaling van Nederlandstalig letterkundig werk hebben juist op dit vlak weinig goeds gedaan. Toch wordt er de laatste tijd zowel van Nederlandse als van Vlaamse zijde in Duitsland weer hard aan de informatie over en de bevordering van de vertaling van de Nederlandse literatuur gewerkt.Ga naar eind(20) Laten we hopen niet tevergeefs. De kans dat de Nederlandse literatuur in Duitsland nu definitief uit de schaduw treedt, is nu in ieder geval groter dan ooit. Met Cees Nooteboom heeft de Nederlandse literatuur in Duitsland na Multatuli in de negentiende en Timmermans in de eerste helft van de twintigste eeuw, weer een boegbeeld; de ‘klassiekers’ van de moderne Nederlandse literatuur in Duitsland zijn hoe dan ook geïntroduceerd en het succes van Nooteboom heeft de interesse voor de literatuur uit Nederland en Vlaanderen bij de Duitse lezers op alle fronten gewekt.Ga naar eind(21) Daarom kan men er nu dus met een veel kleiner risico dan vroeger en zonder al te grote gewetensbezwaren naar streven door vertaling van het werk van de jonge generatie het beeld van de Nederlandse literatuur in Duitsland verder te differentiëren en te actualiseren. In het kader van 1993 staan daarvoor een hele reeks geïnteresseerde uitgevers en enthousiaste, en ten dele ook zeer goede - Helga van Beuningen kreeg in 1992 de Nijhoff-prijs - vertaalsters en vertalers ter beschikking. |
|