Alle cultuur is overspel
Abram de Swaan heeft de reputatie een helder, snel en scherp denker te zijn. Die reputatie dankt hij niet alleen aan zijn grote sociologische studies als Halverwege de heilstaat (1983) en Zorg en de Staat (1989), maar ook aan zijn bijdragen in onder meer De Gids en NRC Handelsblad. De bundel Perron Nederland, waarin twaalf tussen 1985 en 1991 gepubliceerde essays zijn samengebracht, bevestigt haar opnieuw.
Centraal in deze bundel staat de voortschrijdende internationalisering van de samenleving en de perceptie van deze internationalisering. De vorming van wereldmarkten, de multinationals, de politieke besluitvorming op supranationaal niveau, de mondiale amusementsindustrie: het zijn fenomenen die inderdaad niet vallen te ontkennen. Sinds 1945 is de oude spanningsdriehoek van Duitsland, Frankrijk en Engeland, waarin Nederland eeuwenlang kon gedijen, veranderd in een Atlantisch viervlak. In dat Atlantis, ‘het verdronken continent, mythisch werelddeel dat nu het echtst van allemaal bestaat’, heeft Nederland zijn economische en politieke onafhankelijkheid grotendeels verloren. Tegelijkertijd oriënteert het zich met behulp van een kleine groep sluiswachters (uitgevers, vertalers, redacteuren buitenland, ‘Reiseprofessoren’, entrepreneurs in massatoerisme...) in steeds sterkere mate op de wereldcultuur. Maar, zo merkt De Swaan op, deze economische en politieke onderlinge afhankelijkheid en culturele wereldgerichtheid dekken elkaar niet. Integendeel: het culturele internationalisme van Nederland dient eerder te worden opgevat als een ontkenning van de feitelijke eenzijdige afhankelijkheid op economisch en politiek terrein, een afhankelijkheid die maar moeilijk te erkennen en te accepteren valt. Het oude mechanisme dat al bij het einde van de negentiende eeuw in werking trad, zo zou men De Swaan willen toevoegen, blijkt dus nog steeds niet verdwenen: de politieke (en militaire) machteloosheid wordt gesublimeerd in de pretentie van een maximale culturele openheid. Een sublimatie die niet alleen de Nederlandse intelligentia eigen is.
Maar paradoxaal genoeg laat het perspectief zich ook omkeren. Nederland is, zo oordeelt De Swaan, eigenlijk geen land, maar een stad, een metropool van wereldformaat. De Randstad vormt immers een Groot-Hollands stadsgewest, dat door zijn polycentrische structuur, zijn gefragmenteerde bestuursvorm en zijn kleinschalige architectuur (stuk voor stuk erfenissen van de Republiek) echter niet de indruk wekt een wereldstad te zijn. De Nederlander voelt zich daardoor geen wereldstedeling (wat hij de facto is), maar een verlichte provinciaal. De wedijver tussen de verschillende deelsteden (Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag), een wedijver die zich op veel grotere schaal ook op mondiaal vlak afspeelt, heeft er bovendien toe geleid, dat er weinig begrip heerst voor de functie die Amsterdam als cultureel bruggehoofd voor het héle randstedelijke gebied in de wereld vervult. Ook dat gebrek aan begrip getuigt van een zekere kleingeestigheid.
Met recht en rede wijst De Swaan erop, dat deze kleingeestigheid haaks op de feitelijke situatie staat. Nederland is hoe dan ook ingeschakeld in een wereldcultuurstelsel, een ‘global culture’ die zich via de media in een steeds snellere vaart verspreidt: ‘alles is in beginsel overal (maar de Mosselman is nergens meer)’. De lingua franca van deze populaire cultuur is het Engels, zodat ook in Nederland in toenemende mate van diglossie sprake is. De Swaan voelt weinig of niets voor een protectionistisch beleid ten aanzien van het Nederlands. Hij pleit daarentegen voor intensief onderwijs in het Engels en een actieve vertaalpolitiek (van het Nederlands naar het Engels), juist met het doel een einde te maken aan het bestaande culturele eenrichtingsverkeer. Die behoefte bestaat inderdaad, niet zozeer op het terrein van de massacultuur als wel op dat van de zogenaamde ‘hoge