is, dat deze inleiding niet is ondertekend. Wel wordt vermeld, dat het boek is samengesteld door Marc van Impe en geredigeerd door Mark Anthierens, terwijl directeur Thiers van het IHE en dr. Uyttersprot worden bedankt voor de medewerking. Onduidelijk blijft echter wie verantwoordelijk is voor deze schimpende inleiding. De lezer houdt er de onprettige indruk aan over, dat het boek, en dan vooral deze suggestieve inleiding een ander, verborgen gehouden doel moet dienen.
Het boek zelf is gelukkig wat zakelijker van toon. Het bevat, zoals gezegd, een overzicht van de stand van zaken m.b.t. het leefmilieu in België. Dat overzicht is opgesplitst in drie delen: lucht, water en bodem, waarvan de eerste twee de meeste ruimte opeisen. Een dergelijke indeling van het leefmilieu in drie hoofd-compartimenten is nog wel verdedigbaar, al leidt zij er bijvoorbeeld toe, dat het boek zo goed als geen informatie over de afvalproblematiek bevat (het woord afval komt in de index zelfs niet voor). De ondertitel ‘het milieuprobleem in België’ is dan ook misleidend. De stelling in de inleiding, dat dit ‘een handzaam naslagwerk’ is met ‘een uitgebreide index die door iedereen over om het even welk milieuprobleem kan geconsulteerd worden’ is zelfs misplaatst. Het boek geeft niet alleen geen informatie over belangrijke sectoren binnen het milieuhygiënebeleid (afval, straling, gevaarlijke stoffen, enz.), het gaat voorts geheel voorbij aan de sectoren natuur, landschap, uitputting van grondstoffen, enz., die toch ook in België onderdeel van ‘het milieuprobleem’ zijn. Kan men van een flaptekst nog enige overdrijving verdragen, een inleiding in deze stijl leidt tot grote argwaan.
In feite geeft het boek vooral informatie over de stand van zaken inzake de luchtverontreiniging, de kwaliteit van het oppervlaktewater en de toestand van de bodem. Op zich is dit een nuttig overzicht, zij het dat, zoals gezegd, het meeste hiervan bij min of meer ingewijden al bekend was. Niet weinig van de hier gepresenteerde gegevens waren overigens al elders gepubliceerd, bijvoorbeeld in het MINA-plan, het Milieubeleidsplan of andere overheidspublikaties. Het stempel ‘vertrouwelijkconfidentiel’ is dus écht alleen een lokkertje.
Misschien had het boek de bedoeling (nog) niet-ingewijden met de problematiek kennis te laten maken. Zij moeten worden gewaarschuwd. In de eerste plaats worden sommige milieuproblemen op een wat merkwaardige wijze ingedeeld en/of behandeld. Zo wordt de problematiek van de geluidshinder behandeld in het hoofdstuk ‘kwaliteit van de omgevingslucht’. Aan de dioxineproblematiek wordt, in overigens niet zeer zakelijke termen, dan weer alleen in het deel over bodemverontreiniging aandacht besteed. Merkwaardig is ook dat onder het kopje ‘dumpen in de Noordzee’ een opgave staat van de hoeveelheden ‘vuilvracht’ die door Maas en Schelde naar de Noordzee worden afgevoerd. Met ‘dumping’ wordt door milieuexperts immers iets anders bedoeld.
Deze voorbeelden geven al aan dat het boek, ten tweede, niet bepaald een duidelijke structuur, laat staan een didactische opzet heeft. Zo start Deel 1, Lucht, met een massa (doorgaans bekende) gegevens over stedelijke en industriële luchtverontreiniging. Na de luchtkwaliteit in binnenmilieus en een verkeerd geplaatst hoofdstuk lawaaihinder, wordt vervolgens aandacht besteed aan de luchtverontreiniging door afvalverbranding. Dioxinen worden hier alleen genoemd, en verder bevat dit hoofdstuk onder meer de stelling dat ‘verbrandingsinstallaties oncontroleerbare chemische fabrieken zijn’... Het zou verbazingwekkend zijn als deze stelling aan de IHE-archieven was ontleend. Het deel Lucht gaat vervolgens over op de problematiek van het transport van luchtverontreiniging, een hoofdstuk waarin echter ook (een deel van) de gevolgen van luchtverontreiniging worden beschreven. Het deel eindigt ten slotte met de belangrijkste effecten van luchtverontreiniging op wereldschaal, de aantasting van de ozonlaag en het broeikaseffect.
Kortom, de structuur van dit boek is niet bepaald helder of duidelijk, noch lijkt deze opzet afge-