Dora van der Groen en Senne Rouffaer in ‘Minder dood dan de anderen’.
op de grote levensvragen. Nieuwsgierig als hij is, vindt hij die in zijn uitgebreide lectuur. Op basis van deze lectuur en zijn levenservaringen vormt hij zich een marxistische maatschappijvisie.
De jonge Buyens schrijft weldra voor allerlei linkse bladen, waarin hij thema's als de jeugd, de vakbond, het fascisme en de Spaanse burgeroorlog behandelt. Na de Tweede Wereldoorlog sticht hij een aantal literaire tijdschriften en artistieke verenigingen. Buyens publiceert essayistisch werk over de Franstalige Vlaamse dichter Emile Verhaeren, over Willem Elsschot, Achilles Mussche e.a. Zijn sociaal engagement stopt hij nooit onder stoelen of banken, wat hem in Vlaanderen meer dan eens kwalijk wordt genomen.
In 1958 besluit Frans Buyens het filmmedium te exploreren, omdat hij vindt dat het meer mogelijkheden biedt dan het geschreven woord. Twee jaar werkt hij als scenarioschrijver, reporter en realisator voor de toenmalige Vlaamse televisie, vandaag BRTN. Daarop realiseert hij als free-lance filmmaker zo'n dertig documentaires over figuren en thema's die in zijn interessesfeer liggen. Met films als Jean Jaurès (1959), Frans Masereel (1959), August Vermeylen (1963), Deutschland Terminus Ost (1965), J'aime le noir et le blanc (1969), Lodewijk de Raet, Over gastarbeiders (beide uit 1972) e.a. verwerft hij zich een reputatie als documentaire filmer en krijgt vooral in het buitenland erkenning.
In de jaren zeventig realiseert Buyens een aantal lange speelfilms. Ieder van ons (1971) is een overgangsexperiment. Daarna volgen Het Dwaallicht (1973), naar Elsschots gelijknamige roman, Waar de vogeltjes hoesten en Wondershop, beide van 1974. Bijna tien jaar later, nl. in 1982, zet de cineast met Tijd om gelukkig te zijn een punt achter zijn pogingen om ook fictiefilms te realiseren. Immers, al deze lange speelfilms worden allesbehalve succesvol ontvangen door zowel de filmcritici als het bioscooppubliek.
Minder dood dan de anderen
In 1985 verschijnt het autobiografische boek Zij is minder dood dan de anderen, waarin de schrijver-cineast het relaas brengt van de dood van zijn broer, zijn vader en vooral van zijn moeder.
Op aandringen van Lydia Chagall, al jarenlang de medewerkster van Buyens en met wie hij o.a. de documentaire Sarah dit..., Leila dit... in 1983 had gerealiseerd, bewerkt hij de ‘roman’ tot een scenario. Vervolgens wil Buyens zijn levensverhaal, of liever dat van zijn nauwste verwanten, absoluut verfilmen. De filmcommissie weigert echter een positief advies voor overheidssteun toe te kennen. Frans Buyens zet door, zorgt zelf voor de financiering van zijn low-budget-produktie en krijgt uiteindelijk - na een open brief over het Vlaamse filmbeleid - van Patrick Dewael, de toenmalige liberale Gemeenschapsminister van Cultuur, toch nog acht miljoen BF als overheidssubsidie.
Voor zowat 40 miljoen BF realiseert Buyens uiteindelijk Minder dood dan de anderen, die op 19 januari 1992 op het Filmfestival van Brussel zijn première beleeft.
Evenals het boek is de film een pleidooi voor het recht op waardig sterven, nl. het recht op actieve euthanasie. Buyens' film is geslaagd omdat deze, meer dan zijn andere lange speelfilms, een documentair karakter heeft. Het is een bijzonder persoonlijk en ontroerend relaas van drie overlijdens, waarmee de filmmaker te maken heeft. Op drieëntwintigjarige leeftijd wordt zijn broer (Koen de Bouw) tijdens een carnavalsfeest in Temse het slachtoffer van een lugubere grap: een feestvierder steekt zijn gorillapak in brand met de tragische gevolgen vandien. Tien dagen duurt de doodsstrijd in het ziekenhuis. Noch moeder (Dora Van der Groen), noch vader (Senne Rouffaer) kunnen het verlies van hun zoon verwerken. Jaren later wordt de vader ongeneeslijk ziek, maar in het ziekenhuis weigert men hem uit zijn lijden te helpen. Integendeel, de verstokte vrijzinnige