Lucebert (o1924)
het beeld vaak aan het woord vooraf ging.
De letterkundige C.W. van de Watering stelt vast dat de poëzie van Lucebert is gebaseerd op het gehoor, zoals Lucebert ook zelf schreef in een van zijn eerste, programmatische gedichten. Ook de jazzmuziek is door Lucebert genoemd als inspiratie voor zijn beeldende kunst.
Willemijn Stokvis rekent Lucebert ‘met huid en haar’ tot de generatie van Vijftig. Recent is ook betoogd, dat Luceberts positie als keizer al zo'n veertig jaar onaangetast is. Als beeldend kunstenaar belichaamt Lucebert inderdaad nog altijd het duidelijkst de vitaliteit van Cobra, al is die vitaliteit steeds pessimistischer, grimmiger en verbetener geworden.
Waar Schippers de poëzie ‘schijnbaar chaotisch’ noemt, vindt Jens Christian Jensen die ‘gedisciplineerd’ in vergelijking met de beeldende kunst die veel meer open staat en bevrijdend werkt. Zo zouden er nog wel meer tegenstellingen zijn op te merken in de monografie die is verschenen naar aanleiding van de toekenning van de Jacobus van Looyprijs voor het dubbeltalent, waarmee Lucebert is gehuldigd op een overzichtstentoonstelling in het Haarlemse Frans Halsmuseum.
Het zijn juist die controverses in zijn veelkantig talent die Lucebert alle eer bewijzen als een levendig kunstenaar wiens werk zich gelukkig verzet tegen een definitieve interpretatie en bijzetting. Zijn gedichten, tekeningen, gouaches en schilderijen zijn wonderbaarlijk; al wordt er inderdaad ook uitgegaan van de realiteit. Die tegenstellingen laat Lucebert ook zelf staan; hij doet geen poging zich te verzetten, maakt geen keuze en streeft niet naar syntheses, en beleeft de vrijheid die hem daarin wordt aangereikt en gelukkig maakt.
Het is de verdienste van deze monografie dat die vrijheid tussen tegenstanders met een andere stem hier zo manifest wordt. Ze vormt de levenshouding en is de bron van Luceberts talent, of dat nu een dubbeltalent dan wel een tweezijdige gave moet worden genoemd. De veelzijdigheid uit zich onder meer in de diverse aspecten van de relaties tussen de taal en de tekening. In zijn bespreking laat de onlangs overleden Jan G. Elburg zich hier kennen als een getuige van het eerste uur en als een boek- en lijsthouder die zijn vriend steeds in het oog heeft gehouden. Hij onderscheidt ‘tekst in beeld’ van ‘beeld in tekst’ en komt tot ‘beeld als/of tekst’. In al die verschijningen is Lucebert een meester die een verrassend spel speelt. Elburg typeert dat prachtig.
Jens Christian Jensen herinnert eraan dat de beeldende kunst van Lucebert graag uitgaat van wat hem (Lucebert) afkeer inboezemt, maar die beeldenwereld ontkomt niet aan haar eigen dwingende schoonheid. De vele illustraties in het boek zijn er om het te bewijzen: Lucebert beheerst de ruimte, al is hij ook wel eens te overheersend als beeldenschepper. Zijn open invallen zijn nog het meest bevrijdend.
Als dichter, schrijft Van de Watering, is Lucebert zo boeiend door de wisselende gevoelens en stemmingen, opvattingen, zienswijzen en ideeën die van gedicht tot gedicht kunnen verschillen. Constant blijft het virtuoze klank-, letter- en woordspel.
Tot besluit van deze bewonderende bundel komt de bewonderaar en verzamelaar Kees Groenendijk aan het woord. Leven en werk van Lucebert zijn voor hem een persoonlijk avontuur.
Het buitengewone is, dat Lucebert al langer dan veertig jaar de avonturier is die wordt bewonderd en die steeds opnieuw zijn partij speelt, of dat nu is op Poetry International of tijdens de manifestatie Nachtregels in Utrecht.
Er gaat van deze bundel terecht een hulde uit naar de prijswinnaar. Die hulde wordt bovendien