ring nodig. Omdat hij die niet vindt, breekt er een huiselijk conflict uit. Dan wordt het Maris teveel. Hij neemt zich voor het conflict misdadig af te ronden. Zijn eigen leven ziet hij als een weerspiegeling van de autobiografie van Paustovski. Maris' ironische levensverhaal loopt uit op een grimmige groteske.
De ironie van Het Paustovskisyndroom schuilt in de contrasten, niet het minst in die tussen het leven van Maris en dat van Paustovski, geïllustreerd door de zes titels van zijn autobiografie. Thiry moet voor Maris nogal wat wringen en kneden om parallellen tussen hun beider levens aan te wijzen, maar Maris gaat ook helemaal op in zijn onderwerp en overtuigt op dit terrein gemakkelijker zichzelf dan de lezer (voor wie het toch maar om de ironie te doen is). Voor het overige speelt Thiry met Maris' gespletenheid om zijn eenvoudige afkomst, die hem achtervolgt en moeilijk te rijmen valt met zijn intellectuele aspiraties. Ook speelt hij met de tegenstelling tussen Maris' ambitie en zijn dagelijkse gezinsleven, dat hem vertraagt en verlamt. In andere tijden zou dit gegeven wellicht in zwaarmoedig zelfbeklag gedrenkt zijn, maar door de karikaturale trekken van de hoofdpersoon en de zelfspot redt Thiry dit verhaal over huis-, tuin- en kinderzorgen van de meligheid. In zijn grimmige ironie en cynisme is hij verwant met Guido van Heulendonk.
Het basisthema van het boek, de gespletenheid van de Vlaamse intellectueel van landelijke afkomst, mag dan haast zo oud zijn als de democratisering van het hoger onderwijs, de vorm waarin Thiry het aanbiedt, is eigentijds. De negen hoofdstukken, telkens in- en uitgeleid door de schrijvende auteur, de reflecties bij het schrijven (‘schrijven is ruimte scheppen voor nieuwe orde’), de discussies over kunst, de verstrengeling van literatuur en leven:
Het Paustovski-syndroom is (weer) een roman van een Vlaamse auteur met een academische achtergrond
August Thiry (o1948).
die gecharmeerd is van het postmodernisme. Het vroeger zo belangrijke criterium van de functionaliteit van alle verhaalelementen, is daarbij van geen betekenis meer. In zijn toch al niet chronologische relaas neemt Thiry de lezer meer dan eens badinerend mee op lange zijpaden, waar hem het zicht op de hoofdweg ontnomen wordt. Zo bevat het hoofdstukje ‘Jong’ veel herinneringen aan de adolescentiejaren, waarin het contrast met de latere bezwarende schrijfobsessie, als Maris ‘de weg naar het papier’ gevonden heeft, te weinig opvalt. Het stoort niet, maar het vergt pure overredingskracht, zonder de geringste blijk van geforceerde ironie of vertellerspose. Het beste van
Het Paustovski-syndroom is het cynisme van de door zijn onderwerp geobsedeerde intellectueel waarmee hij zichzelf kwelt. Een intellectueel wiens ambitie aan de grond gehouden en gesaboteerd wordt door de banaliteit van het huiselijke leven.
Jos Borré
august thiry, Het Paustovski-syndroom, Manteau, Antwerpen, 1991, 131 p.