| |
| |
| |
Het verander(en)de Vlamingenbeeld van de Walen
Guy Janssens
GUY JANSSENS
werd geboren in 1950 te Antwerpen. Doctor in de Letteren en Wijsbegeerte, Nederlandse Taalkunde (Rijksuniversiteit, Gent, 1980). Maître de conférences aan de Université de Liège. Redacteur van ‘Nederlands van Nu’. Publiceerde ‘Jagerstaal’ (1977); ‘Wegwijs in woordenboeken’ (1982), samen met D. Geeraerts; ‘Lexicografie en overheid: Aanzet tot een woordenboekenbeleid’ (1988), ‘Retour Amsterdam-Brussel. Nederland en Vlaanderen in thema's’ (1990), samen met H.J. Vannisselroy.
Adres: Rue Agimont 20, B-4000 Luik 1
‘... mettez dans une bouteille un Flamand et un Wallon.
Agitez le flacon. Qu'en sortira-t-il? Deux Belges?
Pas du tout: it en sortira un Wallon et un Flamand.’
Jules Destrée, 14 februari 1923.
De taalgrens in België is meer dan de afbakening van twee taalgebieden. In Vlaanderen en Wallonië wordt niet alleen een andere taal gesproken, de tweedeling zit dieper en is ook ruimer. Er zijn verschillen op alle gebieden van het maatschappelijk leven. Zo is bijvoorbeeld de economische activiteit anders. Het beeld van de twee snelheden - van het industrieel gespierde en dynamische Vlaanderen en het verouderde, geatrofieerde en dus tragere Wallonië - is in grote lijnen juist. De index van de industriële produktie ligt in Vlaanderen een derde hoger dan in Wallonië en er zijn verhoudingsgewijs dubbel zoveel Walen werkloos als Vlamingen. Ook het sociale gedragspatroon in de twee gewesten is niet hetzelfde. De ‘consumptie’ in de gezondheidszorg bijvoorbeeld is beduidend groter in Wallonië dan in Vlaanderen, Waalse leerlingen blijven haast tweemaal zo vaak zitten als Vlaamse, en dat de Waalse publieke opinie anders reageert dan die ten noorden van de taalgrens, is een dagelijkse realiteit.
De afstand tussen Vlaanderen en Wallonië is dus groot en lijkt sinds de (gedeeltelijke) federalisering nog te groeien, vooral op sociaaleconomisch gebied. Bij de Vlamingen lijkt zich een zekere desinteresse te
| |
| |
manifesteren voor Wallonië en het Frans. Bij de Walen stelt men het tegenovergestelde vast: zij vertonen een groeiende belangstelling voor Vlaanderen, de Vlamingen en het Nederlands.
De Walen ondervinden dat Vlaanderen sedert de jaren vijftig een metamorfose heeft ondergaan. Ze beseffen dat het oude, stereotiepe beeld dat ze van hun noorderburen hadden, niet meer klopt. Vlamingen werden gezien als patois-sprekende paysans, die vooral très bêtes waren. Die laatste karikaturale eigenschap is zelfs in de spreektaal doorgedrongen: wie iets doms zegt of doet, wordt in Wallonië vaak met flamin bespot. De jongste generatie doet dat echter zo goed als niet meer, wat op zichzelf al een indicatie kan zijn van een beeldverandering. Dat Vlaanderen niet meer arm, achterlijk en onbetekenend is, daarvan zijn de Walen zich terdege bewust. Dat het evenmin mag worden geïdentificeerd met de militanten van Were Di, de Jonge Wacht of de leden van het Vlaams Blok weten ze ook al wel, hoewel de extreem-rechtse Vlaamse groeperingen nog veel aandacht krijgen in de Waalse media. Wat het ware, levende Vlaanderen dan wél is en wat ze ervan mogen verwachten, weten ze echter niet zo goed. Maar het antwoord op die vragen interesseert ze wel.
Vlaanderen staat bij de Walen in de belangstelling, getuige de aflevering van Écran témoin op de RTBF-televisie op 25 maart 1991. Tijdens die uitzending zocht Françoise van de Moortel in een debat met enkele Vlamingen een antwoord op de vraag ‘Mais qui sont donc ces Flamands?’ Die vraag vormde ook de titel van het programma. Het debat werd bij wijze van inleiding voorafgegaan door de film Hector, met Urbanus, een keuze die in Vlaanderen nogal wat kritiek veroorzaakte, maar die van Waalse kant volkomen begrijpelijk is. Hij bevestigt immers het oude beeld van het domme, vrij primitieve en naïef-volkse Vlaanderen, dat in Wallonië nog makkelijk herkend wordt. In het debat kwamen vragen aan de orde als: hoe katholiek, nationalistisch, rechts, fascistisch, fanatiekflamingant, republikeins of koningsgezind zijn de Vlamingen wel? Vragen die stuk voor stuk illustratief zijn voor de ideeën die veel Walen over de Vlamingen hebben. Hoewel de programmamakers niet geheel vrij te pleiten waren van een zekere sensatielust en vooringenomenheid, kon uit bepaalde telefonische reacties van kijkers toch worden afgeleid dat sommige Walen hun ideeën over de Vlamingen aan de werkelijkheid willen toetsen en eventueel aanpassen.
Een duidelijk voorbeeld van de verander(en)de houding van de Walen tegenover Vlaanderen is hun grotere bereidheid om Nederlands te leren. De federalisering heeft de spanningen tussen de taalgemeenschappen wat doen afnemen. Een gevolg daarvan is dat ‘Le flamand n'est plus considéré comme la 'langue de l'ennemi'’ (Le Vif/L'Express, 1990). Dat wil nog niet zeggen, dat de Walen de taal van Vondel nu plotseling mooi zouden vinden of dat ze opeens grote sympathie koesteren voor de Vlamingen. Daar liggen niet de redenen voor hun belangstelling voor de taal van hun noorder- | |
| |
buren. Ze voelen zich vooral pragmatisch ‘gedwongen’ om Nederlands te leren. De Walen beseffen immers dat Vlaanderen binnen het huidige België economisch, commercieel, financieel en politiek het zwaarstwegende gewest is. En geldt voor de meeste mensen niet ‘omwille van de smeer...’?
Dat de belangstelling voor het Nederlands in Wallonië inderdaad toegenomen is, blijkt onder andere uit het feit dat er zoveel ouderverenigingen zijn die op eigen initiatief lessen Nederlands organiseren voor kinderen uit de basisschool. Ook is het aantal inschrijvingen voor taalstages, vakantiecursussen, avondlessen en stoomcursussen Nederlands sterk gestegen. De resultaten van deze nieuwe ‘leergierigheid’ zijn al merkbaar. De kennis van de tweede landstaal bij jonge Franstalige ambtenaren en kaderleden is beter dan vroeger, het aantal Franstalige parlementsleden dat geen Nederlands verstaat, is volgens de tolken van Kamer en Senaat afgenomen, en sommige ‘jonge’ Franstalige ministers (zoals Melchior Wathelet, Philippe Maystadt en Charles Picqué bijvoorbeeld) spreken vrij behoorlijk Nederlands.
Een probleem waarmee leraren Nederlands in Wallonië worden geconfronteerd is of ze hun leerlingen de Vlaamse dan wel de Noordnederlandse taalvarianten moeten bijbrengen. Concreet: ‘Leren we ze honderd gram hesp (sic) of een ons ham vragen, frieten met mayonaise (sic) of patat mét, zeggen we polisie of politsie enz.?’ Sommigen vinden dat hun leerlingen de taal van het Noorden moeten leren, omdat driekwart van de Nederlandssprekenden in het Noorden woont en omdat ze daar ook het toonaangevende taalcentrum situeren. Anderen nemen een pragmatisch standpunt in: omdat de meeste Walen (in het economische en sociale vlak) eerder in contact zullen komen met Vlamingen dan met Nederlanders, ligt het meer voor de hand hun de varianten aan te leren die in Vlaanderen gebruikelijk zijn, dan de aldaar onbekende of vaak minder geapprecieerde typisch Noordnederlandse, argumenteren zij. Een derde groep wil haar leerlingen zowel de noordelijke als de zuidelijke varianten bijbrengen, d.w.z. alléén de correcte: dus geen Randstads plat bijvoorbeeld en geen Vlaamse dialect- of andere -ismen.
Een veel gehoorde klacht van Walen die Nederlands hebben geleerd, is dat hun vaak moeizaam verworven taalkennis op veel plaatsen in Vlaanderen zo goed als nutteloos is, omdat men er nog dialect of een algemener regiolect spreekt. In Wallonië wordt veel meer de standaardtaal gebruikt dan in Vlaanderen, beweren ze, en dat klopt. Het gebruik van de standaardtaal in Vlaanderen - het Nederlands - heeft ongeveer twee generaties achterstand op het gebruik van het Frans in Wallonië. Ten zuiden van de taalgrens kennen de jongeren bijna geen dialect meer. De tussengeneratie kent het vaak nog wel, omdat ze het hun ouders hebben horen spreken, maar gebruikt het zelf niet. Alleen een groot deel van de oudste generatie spreekt nog Waals dialect. In Vlaanderen is het gebruik van de standaardtaal nog niet zo veralgemeend als in Wallonië. Bovendien is het taaltje dat in Vlaanderen vaak voor standaardtaal moet doorgaan nog lang geen AN, maar daar kom ik later op terug.
Laten we terugkeren naar de kern van het onderwerp: het beeld dat Walen vandaag hebben van Vlamingen. Een aardig aanloopje lijken me enkele pittige uitspraken over de verschillen tussen Vlamingen en Walen,
| |
| |
afkomstig van een notaris uit de omgeving van Mons, die enige jaren stage heeft gelopen in Vlaams-Brabant. ‘Een Vlaming die veel geld heeft, bouwt een protserige villa, draagt dure kleren en opvallende juwelen en rijdt in een chique wagen, om iedereen te laten zien dat hij welgesteld is. Een rijke Waal bouwt een hoge muur rond zijn huis of plant er een haag omheen om het aan het oog te onttrekken, leeft en doet bescheiden, kortom verbergt zijn rijkdom om zijn medemensen niet afgunstig te maken.’ En verder: ‘Bij het afhandelen van een erfenis stellen de Vlamingen het vooral op prijs dat men ze feliciteert met het nieuw verworven bezit, de Walen dat men ze condoleert met het overlijden van hun familielid.’ Deze impressies mogen dan individueel en subjectief zijn, ze passen toch in het rijtje negatieve kenmerken die veel Walen hun noorderburen toeschrijven: ‘Vlamingen hebben wél geld maar weinig beschaving. Ze zijn materialistischer ingesteld en ambitieuzer dan Walen.’ Sommigen vinden de Vlamingen zelfs triomfantelijk zelfgenoegzaam, arrogant en intolerant (geworden), vooral tegenover Franstaligen. Maar daarnaast kent men de Vlamingen ook een aantal kwaliteiten toe: ernstig, hardwerkend, goed georganiseerd, efficiënt, dynamisch. En verder zitten er in het Vlamingenbeeld van de Walen nog elementen als: katholiek, traditionalistisch en gezagsgetrouw. Het is niet duidelijk of dit laatste een echt verwijt is, maar men vindt Vlamingen toch wel een beetje aan de brave kant.
Tot op zekere hoogte berust dit Vlamingenbeeld op feitenkennis, maar typisch voor stereotypen is de wijze waarop zo'n kennis veralgemeend en geglobaliseerd wordt. Geselecteerde kenmerken die niet eens die van de meerderheid behoeven te zijn of dominante kenmerken van een zichtbaar prototype worden aan alle leden van een groepering toegeschreven. Kenmerken die bij afzonderlijke leden in verschillende mate aanwezig zijn, worden samengesmeed tot één geheel en overgedragen op allen enz. Maar wat het meeste opvalt als men Walen vandaag vraagt naar hun visie op Vlamingen is dat de stereotypen in de trant van ‘het zijn domme boerenpummels - Vlaanderen is bij uitstek een collaborateursland - Vlamingen zijn fascistische nationalisten’, naar de achtergrond zijn verdrongen. Het Vlamingenbeeld van de Walen is minder eenzijdig, minder negatief, meer genuanceerd en iets vollediger geworden. De grote meerderheid van de Walen heeft een positief beeld van Vlaanderen, vooral van de economie. Er wordt natuurlijk nog wel met Vlamingen gespot, maar dat is meer ‘uit gewoonte’ en om de eigen groepsidentiteit te bevestigen, dan dat het doelbewust met kwade opzet gebeurt. Enkele Walen zeiden me zelfs, dat het eigenlijk niet meer de mode is om de Vlamingen belachelijk te maken, ook omdat uit de Vlaams-Waalse tegenstellingen geen politieke munt meer te slaan is. De Walen hebben al met al bewondering voor de vooruitgang die Vlaanderen de afgelopen decennia heeft geboekt. Enige afgunst is daarbij soms wel merkbaar en sommigen voelen zich in zekere zin ook bedreigd: ze verdenken de Vlamingen ervan te streven naar de politieke, economi- | |
| |
sche en financiële oppermacht. In Louvain-la-Neuve heeft lang op de muur geklad gestaan: Non à l'impérialisme flamand, een slogan waarin gedeeltelijk ook de vrees zit door de Vlamingen overvleugeld te worden.
Het verander(en)de Vlamingenbeeld van de Walen, hun belangstelling voor Vlaanderen en hun grotere bereidheid om Nederlands te leren, hebben, behalve met de federalisering, vooral te maken met de gewijzigde economische en sociale verhoudingen tussen de twee grote gemeenschappen in het nieuwe België. Het is niet zo dat de rollen nu volledig omgekeerd zijn, maar het zwaartepunt is wel duidelijk verschoven. Vroeger moesten Vlamingen die de (Belgische) sociale ladder wilden beklimmen absoluut Frans kennen, nu leren Walen die hun kansen op een succesvolle carrière willen vergroten Nederlands. Vroeger studeerden veel Vlamingen in het Frans (vaak ook omdat er geen andere mogelijkheid was), nu stelt men vast dat steeds meer Walen zich aan een Vlaamse universiteit inschrijven om een tweede diploma te behalen, in het Nederlands deze keer. Vroeger hadden de Walen weinig of geen belangstelling voor Vlaanderen, nu interesseren ze zich er wél voor, vooral om economische en commerciële redenen. Het beeld dat Walen vandaag van Vlamingen hebben, is globaal genomen positiever dan het Walenbeeld van Vlamingen.
De belangstelling van de Walen voor het Nederlands vormt een dubbele uitdaging voor de Vlamingen. Ten eerste mogen zij het Frans als tweede taal niet verwaarlozen. De interesse voor en de beheersing van het Frans neemt af bij de jonge Vlamingen. Als die tendens zich doorzet, is het niet denkbeeldig, dat de zo geroemde ‘perfect tweetaligen’ in de toekomst niet langer meer van Vlaamse maar van Waalse kant zullen komen en dat de Vlamingen dus minder kans zullen maken op een baan bij de nationale overheid, de Europese instellingen enz. Ten tweede moeten de Vlamingen hun Nederlands blijven verzorgen en verbeteren. Ze mogen zich niet tevreden stellen met het door velen gebruikte tussentaaltje dat door Geert van Istendael in Het Belgisch labyrint ‘verkavelingsvlaams’ wordt genoemd: een (spreek)taal tussen ‘zuiver’ dialect en écht AN in. Een halfbakken taal die als standaardtaal bedoeld is en waarin men niet meer een sjat kaffe zegt, maar een tas koffie, i.p.v. een kopje koffie. Andere voorbeelden van ‘verkavelingsvlaams’ kan men dagelijks horen op radio en televisie uit de mond van bekende en prominente Vlamingen. Als de Vlamingen dat tussentaaltje niet door AN vervangen, zal het een hinderpaal blijven vormen voor alle anderstaligen die hun moeizaam geleerde Nederlands in Vlaanderen in de praktijk willen brengen, en zullen de Walen de taal van hun landgenoten terecht met le flamand blijven aanduiden.
Maar deze taalkwestie moet ook in een ruimer kader worden plaatst. Enquêtes hebben aangetoond dat Walen meer belang hechten aan hun taal en cultuur dan de jongere generaties Vlamingen aan die van hen (Le Vif/L'Express, 1991). Voor de Walen kan dat worden uitgelegd als een uiting van geloof in de eigen mogelijkheden. Dat geloof zou in Wallonië een economische opleving in beweging kunnen zetten of stimuleren. Wat de Vlamingen betreft, kan de kleinere betekenis die ze toekennen aan de eigen taal en cultuur de verdere gunstige ontwikkeling van Vlaanderen in gevaar brengen, want is het niet zo dat de culturele en de taalstrijdemanci- | |
| |
patie in het verleden de voornaamste stuwende krachten zijn geweest naar de Vlaamse autonomie van vandaag?
De toegenomen belangstelling van de Walen voor Vlaanderen schept, tenslotte, een kans op een beter functioneren van het federale België. Niet alleen de sociaal-economische kloof tussen de twee gewesten is groot, maar ook het onbegrip tussen de gemeenschappen. Onbegrip dat voor een groot gedeelte steunt op onwetendheid, langdurig ingeslepen vooroordelen en een slechte communicatie. Uitgesproken verschillen tussen de gewesten en onbegrip tussen de bevolkingsgroepen maken het bestuur van België alleen maar moeilijker en zetten vroeg of laat comfortabele regelingen - zowel voor de Walen als voor de Vlamingen - op de helling. De belangstelling van de Walen voor Vlaanderen kan worden aangegrepen om de twee gemeenschappen dichter bij elkaar te brengen. De Vlamingen zouden die belangstelling kunnen aanmoedigen en beantwoorden (wat velen ook doen). Vlaamse onverschilligheid zou slechts negatieve reacties oproepen en afstotend werken. Directe communicatie en wederkerige belangstelling leiden tot kennis en wederzijds begrip, die op hun beurt kunnen bijdragen tot een nauwere, efficiëntere samenwerking, waar zowel de Walen als de Vlamingen beter van kunnen worden.
Ik dank L. Beheydt, M. Bodson, V. Graff, C. Henn, Ph. Hiligsmann en Fr. van Elmbt voor hun opmerkingen bij een eerste versie van dit artikel.
| |
Literatuur:
paul van rompuy(coörd.), Rapport van de Club van Leuven. Vlaanderen op een kruispunt. Sociologische, economische en staatsrechtelijke perspectieven, Lannoo, Universitaire Pers, Leuven, 1990. |
dorothee klein, ‘Waarom niet in Vlaanderen studeren?’, in Le Vif/L'Express, 9 november 1990, pp. 58-60. |
dorothee klein, ‘Wallons et flamands. Les uns vus par les autres’, in Le Vif/L'Express, 17 mei 1991, pp. 12-13. |
|
|