| |
| |
| |
Politieke benoemingen in België en Vlaanderen
Guy Tegenbos
GUY TEGENBOS
werd geboren in 1949 in Ukkel. Studeerde politieke wetenschappen aan de K.U. Leuven. Is journalist bij het dagblad ‘De Standaard/Het Nieuwsblad’.
Adres: Bevrijdingsstraat 17, B-2200 Herentals
De politieke benoemingen behoren tot de meest verafschuwde maar onuitroeibaar geachte politieke kwalen van het Belgische én helaas ook van het Vlaamse beleid. Ze behoren tot de Belgische en Vlaamse ‘politieke cultuur’: ze zijn ingeworteld en zullen dus niet zo snel verdwijnen. Toch zijn er, naast negatieve, ook positieve trends vast te stellen op dit gebied. Dat doet soms de hoop groeien dat benoemingen in overheidsdiensten niet politiek hoeven te zijn.
| |
Definitie
Wat is een politieke benoeming?
Iedereen is tegen politieke benoemingen. Ook de politici en de politiek benoemden. Alleen bedoelt niet iedereen hetzelfde met die term. De term is niet zo correct en heeft een weinig precieze betekenis. In de eerste plaats gaat het meestal niet om benoemingen, maar om bevorderingen. Deze nuancering laten we verder buiten beschouwing, echter niet zonder de opmerking te maken dat de intrede als personeelslid in een openbare dienst zo goed als gedepolitiseerd is door het Vast Wervingssecretariaat (VWS).
Bovendien worden aan het adjectief ‘politiek’ vele betekenissen gegeven. Voor sommigen is een benoeming politiek als zijzelf niet benoemd werden. Vele politici bestempelen enkel hun onreglementaire benoemingen als politieke benoemingen. Niet alle onreglementaire benoemingen zijn echter politiek. En niet alle politieke benoemingen zijn onreglementair.
Een correcte definitie van een politieke benoeming zou kunnen luiden: een politieke benoeming is een benoeming waarbij overwegingen over de politieke kleur van een kandidaat of de politieke steun die hij geniet, van doorslaggevend belang zijn.
Een kanttekening: in dit land heeft ‘politieke kleur’ soms meer met syndicale dan met politieke aanhorigheid te maken.
| |
Bezwaren
Tegen politieke benoemingen bestaan twee grote bezwaren. Ze zijn in strijd met de gelijk- | |
| |
heid van de burgers, en belemmeren hun politieke vrijheid. Kandidaten voor een overheidsbaan krijgen kansen al naargelang hun politieke kleur. Dat is onrechtvaardig en ongrondwettelijk.
Politieke benoemingen beletten bovendien vaak (niet altijd) dat de bekwaamste en meest gemotiveerde kandidaten op een post terechtkomen. Het geven van bevorderingen aan personeelsleden naargelang hun politieke kleur, niet naargelang hun inzet, demotiveert. Politiek benoemden zijn vaak geneigd niet de rol te vervullen van ‘dienaar van het algemeen belang’, maar dienen de belangen van de politicus of partij die hen benoemde. Kortom, politieke benoemingen zijn slecht voor het functioneren van de overheidsdiensten.
| |
Veralgemening
Hoe uitgebreid is het fenomeen?
Het politiek bevorderen van overheidspersoneel is veralgemeend, terwijl het in dienst nemen over het algemeen gedepolitiseerd verloopt.
Politieke benoemingen komen voor in haast alle centrale overheidsdiensten en semioverheidsdiensten, maar ook - en vaak veel brutaler - in parastatalen en andere instellingen van openbaar nut, in provinciebesturen, OCMW-en gemeentediensten, intercommunales, in het gemeenschapsonderwijs enz. Ook de magistratuur is, vooral sinds het voorbije decennium, systematisch gepolitiseerd. Toch dient dit laatste wat gerelativeerd te worden: voorheen bestond daar een ander soort politisering: de verdeling werd toen evenwel gemaakt op lokaal niveau en volgens lokale ‘regels’; in Vlaanderen werd vaak gewerkt met een verdeling katholieken/niet-katholieken.
Politieke benoemingen worden niet alleen toegepast door de verkozen politici zelf. In heel wat overheidsdiensten die niet rechtstreeks door politici beheerd worden, of op niveaus waar de politici zelf geen rechtstreekse greep hebben - b.v. in heel wat gemeenschapsscholen - voeren ambtenaren zelf de politisering door.
| |
Politieke cultuur
Nergens - behalve in het cultuurpact - staat geschreven dat bij benoemingen rekening moet of mag worden gehouden met de politieke kleur van de ambtenaren. En toch gebeurt dit, niet af en toe, maar vaak. Eigenlijk haast altijd in benoemingen waarbij enige subjectiviteit toegelaten is. En dat wordt feitelijk aanvaard, ook door welmenende politici en door partijen die zich altijd tegenstander verklaard hebben van het systeem. Het gebeurt volgens vaste ongeschreven regels. Politieke benoemingen behoren bijgevolg tot het politieke systeem, tot de politieke cultuur: het geheel van ongeschreven maar feitelijk gerespecteerde waarden, normen en regels die het politiek samenleven beheersen en in de structuren ingebakken zijn.
De politieke benoemingen uitroeien, zal daarom niet makkelijk zijn. Cultuur veranderen is immers een langdurig en moeizaam proces, even moeilijk als een ‘heropvoedingsproces’.
| |
Evolutie
Toch zijn politieke benoemingen geen onveranderlijk gegeven. Meer zelfs, er is de jongste decennia erg veel veranderd en er zijn nog veranderingen aan de gang. Positieve en negatieve.
Negatief is de hierboven al gesignaleerde veralgemening van het systeem van de politieke benoemingen.
Positief is een reeks kwalitatieve veranderin- | |
| |
gen. De scherpste kanten van de politieke benoemingen zijn de jongste jaren verdwenen. Veel praktijken die in de jaren zestig en zeventig nog gebruikelijk waren, zijn niet meer mogelijk en worden door de politici zelf niet meer aanvaard, zeker niet in de centrale overheidsdiensten. In intercommunales, gemeenten, en in sommige parastatalen en semi-overheidsdiensten gaat het er daarentegen nog vaak erg wild en rauw aan toe.
Een van de belangrijkste wijzigingen van de jongste decennia is het feit dat een politicus zelden nog individueel de vrije hand heeft in benoemingen; dat geldt zeker voor de centrale overheidsdiensten. Het massaal benoemen door een minister van familieleden, buren en ‘cliënten’ in zijn eigen diensten, behoort praktisch tot het verleden. Politici zijn, inzake benoemingen, onder voogdij geplaatst van hun partijen en hun regeringen. De koek wordt verdeeld en dat gebeurt op een hoger niveau dan dat van de individuele politicus. De partijen zien erop toe dat de benoemingen evenredig verdeeld worden, zodanig dat geen enkele partij nog ‘bolwerken’ kan vestigen.
Voor de meeste benoemingen zijn de jongste decennia bovendien regels uitgevaardigd. Vacatures moeten publiek gemaakt worden, de benoemingsvoorwaarden verschijnen in het Staatsblad, en bij de Raad van State kunnen klachten ingediend worden bij niet-naleving van de regels. Dat schakelt de politieke benoemingen niet uit, maar dat beperkt wel de ‘vrijheid’ (willekeur) van de politici. De grofste politieke benoemingen zijn dan ook verdwenen in de centrale overheidsdiensten. Ook het benoemen van totààl onbekwamen is praktisch uitgesloten.
Zo was het twintig jaar geleden mogelijk dat een minister massaal familieleden en partijleden uit zijn arrondissement benoemde in een door hem opgerichte en beheerde regie.
Twintig jaar geleden was het mogelijk dat een minister zijn ongeschoolde privé-chauffeur zonder meer tot directeur-generaal van een gebouwenfonds benoemde. Twintig jaar geleden was het ook mogelijk dat personen benoemd werden zonder geformaliseerde bewijzen voor hun bekwaamheden (diploma's). Enz.
Vandaag niet meer. Ambtenaren kunnen en durven naar de Raad van State te stappen met zulke benoemingen. Politici aanvaarden intussen dat ze de spelregels moeten respecteren.
Sommige bestrijders van de politieke benoemingen miskennen die evolutie. Ten onrechte.
| |
Geciviliseerd
Politici leren echter ook leven met regels. Ze zijn in staat èn gerechtigd benoemingsvoorwaarden te wijzigen. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij het vastleggen van diploma- en ervaringsvereisten of door procedures te wijzigen. Het systeem van de politieke benoemingen blijft, de wegen worden geraffineerder.
Twee voorbeelden.
De inspecteurs van Financiën zijn al jaren een hooggewaardeerd corps, en velen vonden al jaren dat zij de kans moesten krijgen door te stromen naar andere hoge functies. Die mogelijkheid kwam er echter niet, tot bleek dat twee kabinetschefs die men wou benoemen tot secretaris-generaal in de Vlaamse administratie, niet over de goede startpapieren beschikten. Ze waren beiden toevallig wel inspecteur van Financiën. En spoedig verscheen een koninklijk besluit om inspecteurs van Financiën in aanmerking te laten komen voor alle hoge benoemingen. Beide kabinetschefs werden benoemd tot secretaris-generaal. Volkomen wettelijk.
Op een bepaald ministerie werd al sinds mensenheugnis de mogelijkheid geboden hoogstens drie waardevolle praktijkmensen uit de sector, die geen ambtenaar waren, te benoemen tot directeur-generaal op dat ministerie. Dat is verdedigbaar. Niet alle wijsheid zit in de administratie, en die sector heeft veel waardevolle mensen die een uitstekende bijdrage kunnen leveren tot het beleid. Het cijfer drie was evenwel bereikt en niets leek erop dat een van de drie spoedig op pensioen zou gaan. De minister had een uitstekende medewerker, die beter dan wie ook geschikt was om de leiding van dat departement over te nemen als de secretarisgeneraal op pensioen zou gaan; hij werkte voordien in de sector, maar niet op het ministerie. Het maximum van drie uit het praktijkveld te benoemen mensen werd verhoogd tot vijf. Er werd een nieuwe directie opgericht in de admi- | |
| |
nistratie. De medewerker van de minister werd tot directeur-generaal benoemd. En op het ogenblik dat de secretaris-generaal met pensioen ging, had de betrokkene net voldoende anciënniteit om zich kandidaat te stellen en benoemd te worden. Volkomen legaal.
| |
Een zijsprong
Zijdelings kunnen bij dit laatste voorbeeld enkele bedenkingen gemaakt worden. Dit voorbeeld wordt vaak gebruikt om politieke benoemingen te verantwoorden. De benoemde wordt na jaren nog altijd geacht door politieke vriend en vijand, en algemeen aanvaard als de beste secretaris-generaal die men had kunnen kiezen. ‘Een politieke benoeming is niet noodzakelijk een slechte benoeming’, zeggen velen. Dat is juist.
‘Zie je wel dat politieke benoemingen nodig zijn’, zeggen anderen. Maar dàt is niet meer juist. Politici die verwijten toesturen naar het logge en bureaucratische statuut van de ambtenaren om hun politieke benoemingsescapades te verantwoorden, dwalen. Zij hebben zélf de mogelijkheid om het statuut te veranderen, zodat een dynamischer beheer van overheidsdiensten mogelijk wordt. Wie hen dat onder de neus wrijft, krijgt leuke tegenargumenten, zoals: ‘Jamaar, een te grote soepelheid in het statuut zou misbruikt kunnen worden om politieke benoemingen te doen!’.
| |
Commissie Mangeleer
Keren we terug naar de grote lijn van dit artikel: de jongste decennia zijn de politieke benoemingen veralgemeend, maar tegelijkertijd zijn de scherpste kanten ervan weggehaald, zeker op de nationale ministeries.
Dit werd bewerkstelligd door de zgn. commissie-Mangeleer. Die commissie, genoemd naar de medewerker van de vorige premier die de vergaderingen leidt (voorheen: de commissie-Dekens) is een politieke commissie, bestaande uit vertegenwoordigers van de regeringspartijen, die volgens bepaalde verdeelsleutels de benoemingen in niveau 1 in alle nationale ministeries verdeelt over de regeringspartijen. (Voor de topbenoemingen is de commissie echter niet bevoegd; die regelen de topministers zelf.)
Haar optreden had twee gevolgen: de veralgemening en systematisering van de politieke benoemingen, maar daarnaast ook het toepassen van elementaire fatsoensnormen en het uitsluiten van onreglementaire benoemingen, en het uitsluiten van de onevenwichtige samenstelling van departementen die lange tijd door eenzelfde minister of partij geleid worden.
De commissie bevoogdt de individuele ministers; die hebben geen beslissingsrecht meer in de benoemingen in hun diensten, ze mogen alleen nog de benoemingsbesluiten ondertekenen.
| |
Wilde toestanden
Als er de jongste jaren nog wilde benoemingstoestanden voorkwamen op nationaal niveau, dan ging het om benoemingen die niet via de commissie-Mangeleer tot stand kwamen.
Dat was onder meer het geval voor de benoeming van de arrondissementscommissarissen. De minister van Binnenlandse Zaken ondertekende helemaal alleen de benoemingen van de (overbodige) arrondissementscommissarissen. Een ambitieuze kabinets-medewerker van minister Tobback slaagde erin zijn benoeming tot arrondissementscommissaris door zijin minister aan de Koning te laten voorleggen
| |
| |
Achteraf bleek hij niet te voldoen aan de benoemingsvoorwaarden. Zijn minister had dit niet gezien, had de Koning een onwettig besluit laten ondertekenen en moest zich daarvoor bij de Koning verontschuldigen.
Wat later werden de benoemingsvoorwaarden gewijzigd. Opnieuw slaagde de kabinetsmedewerker erin zijn minister aan de Koning zijn benoemingsbesluit te laten voorleggen. Later bleek dat hij vergeten was ook de leeftijdsvoorwaarden (min. 35 jaar) te wijzigen. Tobback had dit opnieuw ‘niet gezien’ en opnieuw moest de minister zijn excuses aanbieden aan de Koning.
| |
Fatsoensnormen
De belangrijkste positieve bijdrage van de commissie-Mangeleer is het inbrengen van fatsoensnormen in de politieke benoemingen. In dat verband kwam echter onlangs een opmerkelijke evolutie aan het licht.
Bij de aanvang van de huidige regeerperiode sprak de commissie-Mangeleer een fatsoensregel af: ze zou meer belang hechten aan de benoemingsadviezen die een directieraad - de raad van de hoogste ambtenaren van het betrokken ministerie - uitbracht over de voorgestelde kandidaten. Unanieme adviezen van deze ambtelijke raden zou ze zelfs zonder discussie opvolgen.
Die regel kwam niet uit de lucht vallen. De Raad van State sprak de jongste jaren enkele opmerkelijke arresten uit. Hij vernietigde benoemingen als ‘de minister’ (de commissie-Mangeleer) een advies van de directieraad over de rangschikking van de kandidaten zonder motivering naast zich neerlegde. En hij vernietigde benoemingen als de directieraad vooraf geen gemotiveerd rangschikkend advies aan ‘de minister’ had voorgelegd. Zonder gemotiveerde adviezen is geen ‘behoorlijk bestuur’ mogelijk, en een minister die een gemotiveerd advies naast zich neerlegt zonder tegenmotivering, pleegt een ‘daad van onbehoorlijk bestuur’, redeneerde de Raad.
De commissie-Mangeleer sprak dan ook af unanieme adviezen van directieraden voortaan zonder discussie op te volgen. Na enkele maanden ontdekten de directieraden deze afspraak. Ze zagen de kans om de benoemingsmacht te grijpen; sindsdien brengen ze bij zowat alle benoemingen een unaniem advies uit, en moet de commissie-Mangeleer dit zonder meer aanvaarden. Het aantal politieke benoemingen in het niveau 1 in de nationale ministeries is daardoor geslonken tot 10 à 20 %. Dit is een (verantwoorde) machtsgreep van de ‘leidende ambtenaren’.
Eenzelfde evolutie doet zich voor in sectoren die niet onder de commissie-Mangeleer vallen. In de Vlaamse administratie werkt men ook al een tijd met unanieme adviezen die de ministers in principe niet meer (mogen) negeren. Op een tachtigtal benoemingen week de Vlaamse regering nog driemaal af van het unanieme advies van het college van secretarissen-generaal. En ze moest die afwijkingen uitdrukkelijk motiveren, zoniet dan vernietigde de Raad van State de benoemingen.
| |
Verder goed nieuws
Dat is trouwens niet de enige positieve evolutie die aan de gang is. De ‘Algemene Beginselen’ van het ambtenarenstatuut die de vorige nationale minister van Ambtenarenzaken Langendries uitwerkte, geven de directieraden feitelijk de bevoegdheid te bepalen wie benoemd kan worden en wie niet. Er staat in, dat benoemingen (bevorderingen) alleen nog toegekend kunnen worden aan ambtenaren die van hun administratieve chefs de beoordeling ‘zéér goed’ kregen, en dat het aantal toe te kennen beoordelingen ‘zéér goed’ beperkt wordt tot een bepaald percentage.
Ook voor de benoemingen voor topfuncties wou Langendries de mogelijkheden voor politieke benoemingen beperken. Alleen wie slaagde voor een managementsopleiding, zou nog in aanmerking komen voor een topbenoeming.
De Vlaamse regering werkte een nieuwe beoordelingsregeling uit voor het personeel, gebaseerd op het management by objectives. Daardoor kan op termijn een bijna volledig geobjectiveerd benoemingssysteem ontstaan.
Die regering besliste bovendien haar bevoegdheid over het personeelsbeleid voor de niveaus 2, 3 en 4 volledig af te staan aan de secretarissen-generaal van haar ministerie. Politici die macht afstaan, zijn dun gezaaid op deze wereld.
| |
| |
Goed nieuws kwam er ook uit de diensten voor Wetenschapsbeleid. De toenmalige Minister van Wetenschapsbeleid Hugo Schiltz (VU) en zijn staatssecretaris Derycke (SP) slaagden erin om zowel voor de toewijzing van onderzoeksprojecten aan universitaire centra, als voor de aanstelling van contractueel personeel in hun eigen diensten, een systeem met externe wetenschappelijke beoordelaars in te stellen en de benoemingsmacht te onttrekken aan de politieke en universitaire lobby's. (De samenwerking van Schiltz en Derycke terzake - een ‘depolitiseringsidylle’ - liep enkele maanden voor het einde van de regering echter op de klippen. Hun systeem blijft echter overeind.)
| |
Uitwassen
Al deze positieve evoluties mogen niet de indruk wekken dat de periode van de ‘flagrante politieke benoemingen’ volledig voorbij zou zijn.
Over de benoemingen voor de hoogste niveaus in de ministeries en semi-overheidsinstellingen (secretaris-generaal, administrateurgeneraal enz.) maar ook in de openbare financiële instellingen (Gemeentekrediet e.d.) beslissen de ministers of de topministers nog altijd zelf, en die benoemingen zijn nog meer gepolitiseerd dan vroeger. Meestal worden deze vacatures ‘opgespaard’ in de regering tot er voldoende zijn om een zgn. evenwichtige verdeling te maken.
Opmerkelijk is dat praktisch alle topbenoemingen van de jongste jaren, zowel de Vlaamse als de nationale, gegaan zijn naar kabinetschefs of adjunct-kabinetschefs. Er zijn echter nog geen benoemingen bekend die strijdig waren met de regels; vaak moesten vooraf wel ingewikkelde mechanismen uitgedacht worden (zie het voorbeeld van de inspecteurs van Financiën).
Kabinetsmedewerkers van wat lagere rang kunnen vaak aan de slag in de vele joint ventures die overheidsbedrijven, zoals de RTT, oprichten samen met commerciële ondernemingen.
Schandelijk gepolitiseerde benoemingen vinden plaats aan de top van nieuw opgerichte semi-overheidsinstellingen of instellingen van openbaar nut. In ‘vakkringen’ staat deze methode bekend als de primonominaties of de zgn. eerste benoemingen. De Vlaamse regering maakte hiervan de jongste jaren op een schroomloze manier gebruik. Ze richtte tientallen nieuwe instanties op - met welluidende namen als VIZO, VITO enz. - en aan het hoofd daarvan werden telkens lui van de kabinetten of de partijsecretariaten benoemd. Vaak hebben die vooraf zelfs geen flauw vermoeden van de materie waarmee ze bezig zullen moeten zijn. Ook op de lagere niveaus is sprake van primonominaties in deze instellingen.
Soms hervormde de Vlaamse regering het statuut van bestaande instellingen om er politieke benoemingen te kunnen doen. Dat gebeurde b.v. met het BLOSO, waar een partijsecretaris (en voormalig zwemkampioene) naartoe gepromoveerd moest worden.
| |
Uitlaatklep en kansen
Als uitlaatklep voor hun benoemingsenergie op lagere niveaus, rest de politici echter niet zoveel meer, eigenlijk enkel nog de GeKo's en soms de contractuelen. Opmerkelijk in dit verband is een beslissing van de Vlaamse regering. In het besluit waarmee ze haar bevoegdheid om het personeelsbeleid voor de niveaus 2, 3 en 4 volledig overdroeg aan de secretarissen-generaal van het Vlaams ministerie (zie hoger),
| |
| |
schreef ze in kleine lettertjes dat de secretarissen-generaal niet bevoegd zijn voor het selecteren van GeKo's. Dat blijft een voorrecht van de ministers zelf. ‘We moeten toch nog ergens iets kunnen doen voor onze achterban’, leken ze te redeneren.
Vermeldenswaard is ook de recente truc van de ‘snelle bevorderingen’ voor de Jonge Turken uit de kabinetten. Vanuit een wellicht eerlijknaïeve constatering dat het ambtenarenbestaan nog weinig aantrekkingskracht uitoefent op jonge universitairen omdat ze in de particuliere sector veel sneller naar posities met beslissingsmacht doorstromen dan in het op anciënniteit gestoelde systeem in de openbare sector, creëerde de toenmalige minister van Ambtenarenzaken Langendries de mogelijkheid om sneller bevorderingen toe te kennen aan jonge universitairen in de administraties. De eerste ervaringen hiermee in een groot openbaar communicatiebedrijf leren, dat alle jonge dynamische krachten blijkbaar op de kabinetten werken.
En dat is ook wel voor een groot deel zo. Ministers zijn immers geen dwazen. Hun kabinetsmedewerkers kiezen ze meestal uit de dynamische ambtenaren uit hun bestuur, die toevallig ook tot hun partij behoren. De overbemande kabinetten snoepen echter al het interessante beleidsvoorbereidend werk af van de besturen. De jonge dynamische krachten die op de kabinetten zitten, kunnen daardoor hun bekwaamheden bewijzen. De collega's die in de besturen bleven niet, want al het interessante en uitdagende werk is aan hen ontnomen. Zo rest de ambtelijke directieraden niets anders dan de Jonge Turken die op de kabinetten de kans krijgen hun dynamiek te tonen, voor bevorderingen voor te stellen.
| |
Een alternatief?
Zijn politieke benoemingen te vermijden?
Jarenlang werd verkondigd dat dit niet het geval was. Een zuiver bureaucratisch systeem van benoemingen, waarbij telkens de oudste, de kandidaat met de meeste dienstjaren enz., verkozen wordt, werd afgewezen als ‘even erg’ of ‘nog erger’
Een systeem zoals op Financiën, met examens, is al beter. Het is echter niet overal toepasbaar. En het heeft als nadeel dat het niet de beste ambtenaren of managers selecteert, maar degenen die hun stof het best kennen en het best de vaardigheid van het afleggen van examens onder de knie hebben. Een systeem als dat wat in Wetenschapsbeleid werd ingevoerd, is evenmin overal toepasbaar. Het is niet mogelijk voor elke benoeming van niveau 1 een stel externe wetenschappers te mobiliseren. Wat weten zij trouwens van de kennis en de managementvaardigheden die vereist zijn in diensten die werken in materies die niet de hunne zijn?
Overigens leren de ervaringen van de particuliere sector dat er geen beste, laat staan een objectief systeem van selecteren van personeel bestaat. Degelijke professionele selectiebureaus werken met een validiteit van 30 %, d.w.z. dat ze in 30 % van de gevallen de juiste kandidaat kiezen.
Hét wondermiddel dat als onbetwistbaar alternatief voor de politieke benoemingen kan gelden, bestaat dus niet.
Wat dan wel?
Er bestaat in het politieke milieu, mede onder druk van de publieke opinie, een toenemende tendens om geen onverantwoorde benoemingen meer te verrichten, én een neiging tot het ‘responsabiliseren’ van de administraties voor hun benoemingen. Dat is een goede zaak.
In die administraties is een tendens waarneembaar tot professionalisering van het management. Ook dat is een goede zaak. Temeer daar de nieuwe managers de bevoegdheid om te benoemen opeisen als een essentieel instrument om hun administraties efficiënter te laten werken. Dit management heeft trouwens in de trainingen die het al kreeg, geleerd dat een personeelsbeleid consistent moet zijn en motiverend moet werken.
Bij de Raad van State is een toenemende zorg aanwezig om politieke benoemingen uit te sluiten, en te controleren of bij benoemingen de ‘princiepen van het behoorlijk bestuur’ werden nageleefd.
Bij de jongere ambtenaren is een toenemende dynamiek vast te stellen, en de neiging ‘om zich niet langer op de kop te laten zitten’ door politici. Ze durven hun rechten opeisen als deze verwaarloosd werden bij politieke benoemingen. In de publieke opinie is inzake politieke be- | |
| |
noemingen zeker geen afnemende waakzaamheid merkbaar.
| |
Besluit
Politieke benoemingen zijn geen zeldzaamheid. Ze gebeuren niet toevallig. Politieke benoemingen behoren tot de politieke cultuur. In België én helaas ook in Vlaanderen. Voor het uitroeien ervan zijn goede voornemens of de ampele beslissing ermee op te houden onvoldoende. Wie de politieke benoemingen wil afschaffen, moet overigens een alternatief hebben. Een stelsel van zuiver bureaucratische regels is geen alternatief. Een met geduld opgebouwde nieuwe politieke cultuur, een nieuwe bedrijfscultuur binnen de overheidsdiensten, een nieuw personeelsbeleid met voortdurend herdachte regels, samen met een waakzame publieke opinie, en een controle op het naleven van de regels van behoorlijk bestuur kunnen de overheidsdiensten een dynamisch én rechtvaardig personeelsbeleid bezorgen. Essentieel is evenwel dat àlle benoemingen in àlle openbare diensten onder het oog van publieke opinie en Raad van State gebracht worden. De instellingen van openbaar nut die in de stille schaduw van de overheid leven, en de lokale besturen, moeten op dat punt nog bijna geheel veroverd worden.
|
|