riele Confrontatie- en uitzendingdoor-derden-discours. Een belangrijk punt hierbij is dat D'Hondt zelf aangeeft dat het migrantenvraagstuk haar tot deze houding gebracht heeft. Zij heeft beseft, dat niet de migranten het probleem zijn, maar dat het maatschappelijk bestel tekortschiet. De aanwezigheid van migrantengroepen brengt die tekorten aan het licht, maar creëert ze niet. In die zin kan men het even goed hebben over de heilzame werking van de aanwezigheid van migrantengroepen. Een maatschappij die er in slaagt een eerlijke integratie van migrantengroepen tot stand te brengen, wordt een betere maatschappij, voor al haar burgers.
Nog even over het voorgestelde migrantenbeleid zelf. Om tot een positieve integratie te komen, moeten twee voorwaarden vervuld zijn: ten eerste moeten de migranten bereid zijn zich in te passen, en ten tweede moet de autochtone samenleving bereid zijn ruimte en mogelijkheden tot integratie te scheppen. In vele (politieke en andere) commentaren op integratie valt de klemtoon bijna uitsluitend op de eerste voorwaarde. Toch is het realiseren van de tweede een primaire taak van de autochtone gemeenschap: slechts in de mate dat die gemeenschap ruimte schept voor de migrantengroepen, kan zij aan die groepen eisen stellen. Hier doet zich echter een dilemma voor beleidsontwerpers voor. Ruimte scheppen voor integratie betekent ondermeer iets doen aan de negatieve attitude die bij sommige delen van de bevolking ten aanzien van migranten leeft. Om die negatieve attitude te bestrijden, vindt men het noodzakelijk om duidelijk te maken dat aan de migranten ook eisen gesteld worden: zij moeten Nederlands leren, zij krijgen pas stemrecht na naturalisatie, de Islam moet de westerse waarden respecteren. Het gevolg is, dat de eisen er wel zijn, maar de maatschappelijke ruimte vaak niet: er zijn nauwelijks aangepaste lessen Nederlands, en voor zover die er zijn en migranten die volgen is de maatschappelijke winst die ze met de opgedane kennis kunnen verwerven, zeer beperkt. Gemeentelijk stemrecht voor migranten is een logisch uitvloeisel van de ‘Westerse waarde’-democratie, maar is politiek niet haalbaar, omdat het wellicht de negatieve attitude, uitgedrukt in stemmenverschuivingen, in de kaart zou spelen.
Als rekening gehouden wordt met het feit, dat die negatieve attitude het sterkst is bij groepen die zelf moeilijk aansluiting vinden bij het maatschappelijke leven, krijgt men zo een beleid dat enerzijds migranten wil laten integreren, maar anderzijds dat niet al te duidelijk wil laten merken aan autochtone, slecht geïntegreerde groepen. Het tweede element, het beeld van het beleid dat naar autochtone groepen toe geschapen wordt, is politiek veel aantrekkelijker dan het eerste. Het gevaar bestaat dan ook, dat de realisatie van het voorgestelde beleid in die richting afglijdt, en dat de migrant er nauwelijks beter van wordt. Men mag niet vergeten, dat het besef dat iets gedaan moest worden uiteindelijk gegroeid is uit de proteststem van een autochtone deelgroep, en niet uit de problemen die migranten al sinds vijfentwintig jaar ondervinden.
Maar goed, aan deze Paula D'Hondt lijkt het bewaken van echte integratie wel toevertrouwd. De combinatie van werkelijke bezorgdheid om de maatschappelijke ontwikkeling op dit terrein, een flinke dosis politiek realisme en politiek vakmanschap is wellicht de beste garantie, dat het vigerende migrantenbeleid het best mogelijke in het huidige maatschappelijke bestel is.
Koen Jaspaert
paula d'hondt, Mens voor Mens. Een openhartig gesprek over het migrantenbeleid, Kritak, Leuven, 1991, 63 p.