Socialisme: terug naar de vernieuwing
Hier ligt dan het Twaalfde Jaarboek voor het democratisch Socialisme. De traditie wordt dus voortgezet, op een ogenblik dat geen enkele sociaaldemokratische partij zó slecht geboerd heeft aan de stembus, als juist de Nederlandse P.v.d.A.. Maar de redactie kon die catastrofe niet weten, toen ze onderwerpen en auteurs uitzocht. Wanhopige alarmkreten en overijlde remedies moet men er dus niet in zoeken.
Toch is ook dit deel van de reeks wel actueel. Het komt uit, nu serieus en fundamenteel gewetensonderzoek broodnodig wordt. Men weet: er moet vernieuwd worden, maar men weet tevens, dat de roep om vernieuwing niet voor de eerste keer weerklinkt binnen de sociaaldemocratie. Vandaar, dat er wordt teruggegrepen op eerdere periodes, waarin oude, dierbare voorstellingen moesten vervallen, wilde men het verval van de beweging-zelf voorkomen.
Maar met deze negatieve aanduiding komt men niet verder. Wie aan de linkerzijde een nieuwe kans wil geven, moet positief zijn en geloven, dat onze samenleving haar ziel zou verliezen, als de stem van verontwaardiging-om-onrechten-verkalking zou zwijgen.
Sommigen beginnen dat te zien en één van hen is de Vlaamse jongere Bernard Tuytens, nu secretaris generaal van de Unie van Socialistische Partijen in de E.G. In een artikel voor het Vlaams Marxistisch Tijdschrift schrijft hij het volgende:
‘Wat is de sociaal-democratie dan wel? Ongetwijfeld een praktijk, een handelen. Dat kan zowel aftasten als doorduwen betekenen. Zeker is dat ze alles te maken heeft met het tegengaan van hinderlijke afhankelijkheden en vermijdbaar lijden. Dat is een minimumdefinitie’.
Dat klinkt even onderkoeld als zelfbewust. Op die basis moet verder worden gedacht. Even verder: ‘Wie politiek optreedt is verantwoording verschuldigd aan het volk, meer dan aan een als heilig afgekondigde leer. Zijn lijn moet standvastig, coherent en principieel zijn, maar om feiten kan hij niet straffeloos heen’. Dat is reële taal.
Terug naar het Jaarboek. Voor een groot deel is het gewijd aan de laatste jaren - 1930, die de overgang van Sociaal Demokratische Arbeiders Partij naar P.v.d.A. voorbereidden.
Een aantal zaken waren toen duidelijk geworden die niet in het schema van de oude zekerheden pasten: de economische wereldcrisis en het Fascisme, maar bovendien de klagelijke ineenstorting van de Duitse sociaaldemocratie en de door haar beheerste vakbeweging. Speciaal voor Nederland kwam nog daarbij: het hopeloze gevoel, alsmaar in de oppositie te moeten blijven, in afwachting van een doorbraak, die niet gebracht was door het Plan van de Arbeid. Kortom, een veelheid van ontwikkelingen, nationaal en internationaal, die om bezinning schreeuwden.
Er moesten oude taboes afgezworen worden. Lang genoeg hadden die aan - met name - de katholieken een gemakkelijk voorwendsel gegeven om socialistische ministers in de regering op te nemen... ‘slechts in de uiterste noodzaak’ (zoals Mgr Nolens gezegd had). Daar was de eenzijdige ontwapening, zinloos geworden nu Hitler aan de macht was. In mindere mate de gevoelsmatige afkeer van het kolonialisme. Tenslotte vooral: de fictie, dat de S.D.A.P. nog een ‘revolutionaire’ partij bleef.
Dat alles was de afdeling ‘uitverkoop’. Maar ook nieuwe leuzen en programma's moesten komen.
Om die te definiëren was gezond inzicht nodig naast morele bezieling, méér dan ‘wetenschappelijke’ logica. In de commissie die het nieuwe programma voorbereidde, kwam het Marxisme alleen nog maar terug om ‘een nachtzoen geven’ (ik herinner me de term, die niet eens meer als lasterlijk werd ervaren!).
Die evolutie vindt men bij Rob Hartman: Van ‘wetenschappelijk socialisme’ naar wetenschap en socialisme. Een nieuwe generatie trad toen aan.
In dit proces heeft het religieuze socialisme, met zijn weekblad Tijd en Taak (eertijds De Blijde Wereld genaamd) een invloed gehad, veel groter dan het percentage partijgenoten die religieus voelden. De grote, bezielde figuur was dominé, later Dr. en tenslotte professor Willem Banning. Hij bezat een meeslepend charisma met zijn appèl op de ethische krachten in beweging en volk. Hij wordt geschetst door Herman de Liagre Böhl: Willem Banning in de Partij van de Arbeid: een verloren Strijd om de Doorbraak. Inderdaad: wat deze man tussen de beide oorlogen gezaaid had, vond daarna vorm in de nieuw-genoemde partij. Deze laatste is er echter niet in geslaagd, grote nieuwe volksgroepen aan te trekken, noch sociologisch noch ideologisch.
Zowel in de jaren -'30 als een decennium later, was het voor de Nederlandse socialisten evident, dat, als men zich uitsluitend tot de arbeiders bleef richten, men veroordeeld was, niet slechts tot stagnatie, maar zelfs tot teruggang. Immers, in tegenstelling tot wat Marx had aangekondigd, werd het aantal specifieke proletariërs in de maatschappij niet groter, maar geringer. Zeker, er kwamen steeds meer loontrekkers, maar die kwamen nauwelijks overeen met het beeld, dat men zich had gevormd van de uitgebuite handarbeider.
Dat aspect behandelen Paul Kalma en Marnix Krop: Zonder ‘het Midden’ gaat het niet. Vernieuwing van de Verzorgingsstaat en politieke strategie. Het was een