Kroniek van een onaangekondigde mislukking
Zelfs in het Archief en Museum van het Vlaams Cultuurleven weten ze niet meer precies hoe het Paul Pée (1899-1951) is vergaan. Zijn naam zal misschien die van zijn beter bekende vader Julius of broer Willem oproepen, maar Paul, nee. Pauls papieren nalatenschap bleef trouwens enkel via het privé-archief van Willem Pee bewaard. Daarin werd het ontdekt door Eric Defoort, bibliothecaris en docent aan de UFSAL, die over Paul Pée het boek Al mijn illusies bloeien schreef. Dit boek werd in april 1992 bekroond met de Prijs voor de Beste Biografie, die werd uitgereikt door de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen (V.B.V.B).
Er bestaan wel meer studies (toegegeven, niet zoveel) over personages wier standbeeld men niet op elke hoek van de straat zal tegenkomen en die niet door de uitzonderlijkheid van hun daden of gedachten een bijzondere plaats in de geschiedenis hebben gekregen, maar integendeel door hun ‘gewoonheid’ onopgemerkt bleven in het spektakelstuk van de histoire événementielle. Ze hebben hun papieren monument van de biografie echter verdiend doordat ze niét opvielen en daardoor des te representatiever zijn voor een bepaald sociaal type. Zo werkte ook Defoort in cirkels, met in de kern daarvan Paul Pée, daaromheen situeert hij de jongvolwassene in de periode onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog (het boek behandelt haast uitsluitend de jaren 1917-1931), met daarrond dan weer ‘het jongemannendom van alle tijden’. Defoort doet bepaald moeite om de lezer daar op tijd en stond aan te herinneren.
Het type dat Paul Pée representeert is dat van de ambitieuze jongeman die zich voorneemt om het te gaan maken in het leven. In Pées geval betekent dat de literatuur, de muziek, de zakenwereld, de journalistiek en de politiek. Helaas overtreft zijn ambitie altijd zijn talent, zodat mislukking op mislukking volgt. Het resultaat is een gezien Pées illusies - mislukt maar wel kleurrijk leven, met veel vrouwen, reizen, kroegen en ander avontuur, met veel romantische durf en branie die vooral onzekerheid verbergen en slecht passen in de zakelijkheid van de naoorlog (in die zin is Pée ten volle een figuur op de breuklijn tussen de 19de en de 20ste eeuw). Pées jongemannenbestaan is een opeenstapeling van dromen en hoop betreffende een schitterende toekomst vol geld, geluk en roem. Het liet zich echter moeilijk rijmen met de realiteit en eindigde definitief in het ouderlijke huis in het onooglijke stadje Lokeren en in de anonimiteit van het correctiewerk bij het dagblad Vooruit.
Een academische biografie heeft Eric Defoort er echter niet van gemaakt. Zo'n studie eindigt immers waar de bronnen eindigen en hoewel die overvloedig zijn, wou Defoort nog verder gaan. Hierin schuilt dan ook de grote waarde (én de uitzonderlijke leesbaarheid) van het boek. Het archief-Pée vulde hij aan met verder onderzoek en met zijn gedegen kennis en vooral ‘aanvoelen’ van de behandelde periode. Op die manier gaf hij met haast literaire middelen een beeld van het type-Pée, de illusies waarmee jongelui het volle leven intrekken om het naar hun hand te zetten en de ontluistering als ze de holle pathetiek van het bohémienbestaan of de revolutie voor zichzelf hebben ontmaskerd. Aan het eind daarvan rest slechts het verlangen naar rust en stabiliteit, zelfs naar de tevoren als bourgeois verketterde geborgenheid in het gezin. Kijkend naar (en zeker niet neerkijkend op) al die jeugdige overmoed en dadendrang mijmert Defoort met Anatole France: ils se croient neufs pour le monde alors qu'ils ne sont que jeunes dans le monde.
Ze zullen het nog wel leren, de hemelbestormers. Maar wat? De vergeefsheid? Dat het leven iedereen op den duur wel klein krijgt? Wanneer Pée enkele maanden voor zijn dood zijn testament schrijft, klinkt er toch geen cynisme, bitterheid of fatalisme in door, integendeel. Zijn boodschap is: je ne regrette rien. En biograaf Defoort vraagt zich af: wat betekent het falen in het leven? Wat ‘maakt’ iemands bestaan dan? In alle geval niet de onafwendbaarheid of de beheersbaarheid van het eigen lot, de planmatigheid die door zoveel biografieën wordt gesuggereerd. Er bestaat geen einddoel, er is alleen chaos, met een uitkomst die louter door het toeval en de samenloop van omstandigheden wordt beslecht.
Via het leven van Paul Pée schetst Defoort nog een andere tranche de vie. Vanuit het ‘kleine’ perspectief van Pée laat hij tal van personages optreden die wél de politieke en literatuurgeschiedenissen hebben gehaald. Ook zij worden in een breder, complexer en dus reëler historisch kader geplaatst: Urbain van de Voorde, Raymond Colleye, Camille Huysmans, Oscar de Gruyter, Raymond Brulez, Roger Avermaete, Michel Seuphor, Victor Brunclair, Joris van Severen, Emmanuel de Bom en Raymond Herreman; of Edgard Rietjens, die nu enkel in zijn ideologische dimensie als activist voortbestaat, maar die we in Al mijn illusies bloeien vooral leren kennen als baas van de nachttent Le Casino de Bruxelles. En nu we Alice Nahon zien figureren als de levenslustige minnares van Paul Pée en zoveel anderen, mag de door haar biografen (wellicht bewust) gecreëerde mythe als truttige, kuise maagd van Vlaanderen definitief als ontmaskerd worden beschouwd. Dat laatste heeft natuurlijk implicaties voor zowel de interpretaties die, op basis van die mythe, zijn bedacht voor haar poëzie, als voor de poëtica waarop die interpretaties nog altijd berusten.
De relevantie van dit boek gaat nog verder, doordat het via de figuur Pée de jaren twintig wel zeer concreet oproept. Zo stort Pée zich, conform aan de toen om zich heen grijpende geest van speculatie, commercie en snel geldgewin, geregeld op de reclame, wat onmiddellijk Elsschot en Lij-