Ons Erfdeel. Jaargang 35
(1992)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 465]
| |
1992). De man flapt er nog wat andere cafépraat uit en het geheel is zo'n slappe koffie dat het niet de moeite loont er lang bij stil te staan. Laten verstokte Engelsdolle Nederlanders enkel de volgende opmerking onthouden (Ethel Portnoy heeft het de man al voorgezegd): ‘De meeste Hollanders kennen Engels... Maar het is onveranderlijk een soort van werkmansengels dat subtiliteit en karakter mist’. Het hele artikel is te dom om erop te antwoorden. Toch heeft prof. Herman Prins Salomon van de University at Albany (New York) de redactie van US News & World Report een waardige repliek gestuurd, waarin hij onder meer aanvoert dat iets ‘mooi’ of ‘lelijk’ vinden zeer subjectief is, dat wie Couperus, Vondel of Gezelle kan lezen hun taal beslist niet lelijk zal noemen en dat er in 1991 in Nederland en Vlaanderen evenveel nieuwe Nederlandstalige boeken verschenen als Engelstalige in de Verenigde Staten. Hij staat lang niet alleen met zijn sympathie. Helemaal aan de andere kust van de V.S. is bijvoorbeeld ook prof. Manfred Wolf een ongeneeslijke neerlandofiel. Van hem las ik in de Canadian Journal of Netherlandic Studies (XII, ii - Fall 1991 - ISSN 0225-0500) een tegelijk pijnlijke en dolle bijdrage over het lot van Against the Wind, waarin hij een aantal Michaelisvertalingen bundelde. Manfred Wolf beschrijft zijn promotiecampagne voor de bundel - in universiteitslokalen en pittoreske cafeetjes, met even pittoreske maar niet - kopende toehoorders - en ik weet niet wat ik het meest moet bewonderen: zijn ijver of zijn vertalingen (tot stand gekomen in samenwerking met Paul Vincent).
Wie vergelijkbare belevenissen zou kunnen beschrijven, is de onvermoeibare James Brockway. Al jaren lang spant hij zich in om Nederlandse literatuur in Engelse vertaling te slijten en krijgt daar niet altijd de gewenste ruggesteun voor. Hij gaat met zijn vertalingen niet overijld te werk, maar laat vers na vers in zich rijpen tot hij er een goede Engelse afspiegeling voor heeft gevonden. Wanneer hij een volledig gedicht of verhaal heeft hertaald, wenst hij zijn vertaling ook op de juiste plaats te publiceren en evenaart daarbij Manfred Wolf in ijver en vindingrijkheid. De laatste jaren is James Brockway gefascineerd door de poëzie van Rutger Kopland. Hij kon vertaalde gedichten van Kopland plaatsen in tijdschriften als London Magazine, Prospice en Outposts Poetry Quarterly, en slaagde er ook in een aantal vertalingen in plaquettevorm te laten uitgeven: The Prospect and the River (Jackson's Arm, 1987). Nu is die plaquette weer opgenomen in een uitgebreidere selectie: de keurige bundel A World Beyond Myself, uitgegeven door Enitharmon, een van de kieskeurigste uitgevers van het Verenigd Koninkrijk (Londen - 1991 - ISBN 1-870612-81-7). Het voorwoord is van Jeremy Hooker. James Brockway laat de Engelstalige poëzielezer de evolutie van Kopland volgen door gedichten aan te bieden uit de opeenvolgende bundels. Ik mis de zeer oude boxer een beetje, en de gedichten voor D. Maar de vertaler is natuurlijk schipper naast God als het op de keuze aankomt van wat hij vertaalt, en Brockway biedt zoveel moois dat ik me wat schaam over mijn opmerking.
Ook in Londen verscheen een vergelijkbare bundel met vertaalde poëzie van H.C. ten Berge: The White Shaman (Forest Books, Londen en Boston - 1991 - ISBN 1-8561-000-49). De inleider is hier Jeremy Reed en er zijn vier vertalers bij betrokken: Greta Kilburn, Yann Lovelock, Paul Vincent en Theo Hermans. Hermans is de eindredacteur. Ten Berge denkt en dicht veel verder van mijn bed dan Kopland, maar deze Engelse bundel haalt hem als het ware in huis. Wat een beetje uitleg bij de vermelde eigennamen en een enkele foto al niet kunnen doen. Dankzij Theo Hermans' ‘overgangsriten’ hoef je niet langer in de ‘poolsneeuw’ te verdwalen.
De vorige keer schreef ik iets over het prettige Twee jaar seksi Belanda van Aart van Zoest. Als om te bewijzen dat het ook anders kan, ontving ik kort daarop Adinda! Duizend vuurvliegjes tooien je loshangend haar of Multatuli in Indonesië van Gerard Termorshuizen en Kees Snoek (Dimensie, Leiden - 1991 - ISBN 90-6412092-7 - Met een fotoreportage van Bert Vinkenborg). De twee auteurs wijden immers geen memoires of beschouwingen aan hun verblijf in Indonesië, maar hebben het over een cultureel evenement dat tijdens hun verblijf aan de orde was: ze beschrijven respectievelijk de reacties op de Indonesische vertaling van Max Havelaar (1972) en die op Fons Rademakers' verfilming van het boek (1987-'88, omdat de film pas toen in Indonesië vertoond mocht worden). Hun bijdragen hebben sprekende titels: ‘Multatuli in Indonesië: een blijvend symbool van menselijkheid’ en vooral ‘Blijvende Controverse: Max Havelaar als spiegel van een neo-feodale samenleving’. Het fotoverhaal ‘Terug naar Lebak’ van Vinkenborg is tussen de twee essays afgedrukt (het kon allemaal wel wat scherper) en het boek sluit af met 29 artikelen of fragmenten van artikelen uit de Indonesische pers naar aanleiding van het uitkomen van de film. Bijzonder inzichtgevend in dit boek vind ik de bittere reacties van de nazaten van wie toen door Multatuli werd aangevallen en de allesbehalve uniforme kijk van de huidige Indonesische intellectuelen op de auteur, de verfilmer, de Max Havelaar zelf, en het hele koloniale verleden. Dat ‘neo-feodale’ van Kees Snoek slaat duidelijk niet op de tijd waarin de Max Havelaar werd geschreven, maar op die waarin de film in roulatie kwam.
Jan Deloof |
|