Ons Erfdeel. Jaargang 35
(1992)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdDe kunst van het tentoonstellenEenieder die regelmatig de kunstbijlage leest en graag tentoonstellingen bezoekt, kan het niet zijn ontgaan, dat er nog maar weinig aandacht is voor het individuele kunstwerk. Ging men vroeger naar het museum om bijzondere, opvallende, tegendraadse of juist klassieke kunstwerken te zien, tegenwoordig gaat men om te kijken hoe Rudi Fuchs of Peter Greenaway de zalen hebben heringericht. Het accent dat het afgelopen decennium steeds meer werd gelegd op de tentoonstelling en vooral op het werk van de tentoonstellingsmaker is inmiddels behalve een trend ook een studieobject geworden. De Rijksdienst Beeldende Kunst nam al eerder het initiatief om de ontwikkelingen en accentverschuivingen in de museumwereld te onderbouwen met studiemateriaal. Dit resulteerde in 1989 in het boek L'Exposition imaginaire, waarin verschillende museumdirecteuren, kunstenaars en critici aan het woord werden gelaten over het fenomeen tentoonstellen in de jaren tachtigGa naar eind(1) Als vervolg hierop verscheen onlangs De kunst van het tentoonstellen, waarin een historische schets wordt gegeven van de Nederlandse tentoonstellingspraktijk sinds 1800. In dat jaar werd in Den Haag de Nationale Korstgalerij geopend in Huis ten Bosch, het eerste openbare museum dat van rijkswege werd beheerd. Onder het motto dat de geschiedenis van de kunst ook de geschiedenis van haar tentoonstellingen is, wordt in het boek een aanzet gegeven om deze geschiedenis in kaart te brengen. Behalve een uitgebreide inleiding bevat het eerste deel van het boek vijf essays waarin verschillende episodes en facetten van de tentoonstellingsgeschiedenis belicht worden. John Sillevis beschrijft de presentatie van schilderkunst in de vorige eeuw, Jean Leering van de moderne kunst tot 1960. Frans Grijzenhout neemt de eregalerij van het Rijksmuseum als toetssteen voor de presentatiegeschiedenis van oude kunst en Cor Blok belicht de eigentijdse kunst in de jaren zestig en zeventig. Rudi Fuchs tenslotte buigt zich over de vraag wat eigenlijk een tentoonstelling is. Het tweede deel bestaat uit een ‘geschiedenis in beeld’, een fotodocumentatie van de inrichting van belangwekkende tentoonstellingen. De foto's bieden een veel sprekender beeld van de veranderingen in de inrichting, stijl en presentatie dan de teksten kunnen oproepen. Bovendien vormen ze gezamenlijk een leuk, zij het niet volledig, naslagwerk. De ‘kunst van het tentoonstellen’ gaat voornamelijk over de ontwikkelingen in het tentoonstellingsbeleid van de grote Nederlandse musea. De rol die initiatiefrijke en in aanpak minder traditionele tentoonstellingsruimten, zoals galeries en kunstenaarsinitiatieven, hebben gespeeld blijft jammer genoeg buiten beschouwing. Het boek is dan ook nadrukkelijk bedoeld als een eerste aanzet, een oriëntatie op het terrein dat nog grotendeels in kaart gebracht moet worden, aldus Riet de Leeuw in de inleiding. | |
Van vol naar leegKenmerkend voor de geschiedenis van het tentoonstellen is dat de plaats die het afzonderlijke kunstwerk kreeg toegewezen steeds veranderd is. In het begin van de negentiende eeuw was het voor een kunstenaar een grote eer als zijn schilderij op ooghoogte hing, dan was er tenminste een kans dat het zou opvallen temidden van de ordeloze verzameling schilderijen die van de plint tot aan het plafond was opgehangen. Tegenwoordig moet soms slechts één schilderij een witte museumzaal vullen, zodat het onmogelijk aan de aandacht van de bezoeker kan ontsnappen. Opmerkelijk is dat ondanks dat de kunstwerken in de loop van de tijd letterlijk steeds meer ruimte kregen, de bemoeienis met het individuele werk daarmee toenam. En dat is eigenlijk waar het in De kunst van het tentoonstellen om gaat; hoe is de balans tussen de aanwezigheid van het afzonderlijke kunstwerk en het kader dat de tentoonstellingsmaker er met een tentoonstelling aan geeft. De verschillende manieren van tentoonstellen die de afgelopen decennia de revue hebben gepasseerd kunnen worden opgevat als verschillende visies op het kunstwerk. Men koos wisselend voor een objectgerichte of een publieksgerichte presentatie. Het kunstwerk zelf heeft binnen de muren van het museum nooit gefunctioneerd als een zuiver autonoom object. En dat is misschien wel het interessantste aspect dat dit boek aansnijdt; hoezeer de vorm van de presentatie het ervaren van en het denken over kunst reflecteert en conditioneert. Daarmee is gelijk weer gewezen op de macht van de tentoonstellingsmaker, of dat nu een kunstenaar, een educatief medewerker of een gastconservator is. Nederland heeft nooit voorop gelopen bij de verandering in opvatting over de presentatie van beeldende kunst. Met de publika- | |
[pagina 452]
| |
ties van de Rijksdienst wordt echter in ieder geval geprobeerd om de ontwikkelingen van de afgelopen jaren te evalueren. Wie weet leidt dat ertoe dat de waarde van het individuele kunstwerk weer centraal komt te staan, maar dan moet er toch eerst een einde komen aan de persoonlijkheidscultus van een aantal tentoonstellingsmakers.
Ingeborg Walinga De presentatie van beeldende kunst in Nederland van 1800 tot heden, Rijksdienst Beeldende Kunst, Den Haag / Uitgeverij Meulenhoff, Amsterdam, 1991. |
|