Een brief aan de lezer
In 1989 bestond Querido vijfenzeventig jaar. Ter gelegenheid daarvan organiseerde de uitgeverij een wedstrijd onder studenten van Nederlandse kunstacademies. Het ging daarbij om het ontwikkelen van een vernieuwende boekvorm aan de hand van de bundel Toen ik nog leefde van Leo Vroman. Het ontwerp van Anita van de Ven kwam hierbij als eerste uit de bus. De gevolgen van een verkeersongeluk dat haar overkwam, stonden echter de uitvoering enige tijd in de weg en zo komt het dat de bundel pas kortgeleden verscheen.
Welnu, het dient meteen gezegd: zowel de winnares als de uitgeverij verdienen zeker lof voor de gekozen vormgeving, hoewel ze het de lezer aanvankelijk nogal moeilijk maken. Wat immers te doen met al die in- en uitklapbare flappen en katernen waaruit het boek bestaat. Het kost veel volharding en tijd voordat je na allerlei vruchteloos geblader zover bent dat er tenslotte binnen de band twee stapeltjes naast elkaar voor je liggen. Wanneer je daarvan nu synchroon steeds een blad openvouwt, verschijnt er eindelijk iets zinvols. Naast het links afgedrukte gedicht zie je namelijk een brede en enigszins doorzichtige pagina vol tekeningen en notities die er als commentaar bij kunnen dienen. Het is daardoor alsof je een brief van de schrijver krijgt, hij maakt je daarin niet alleen deelgenoot van allerlei persoonlijks, maar je krijgt naast het eindprodukt, het gedicht dus, ook meteen te lezen wat de aanleiding daarvan is geweest (een paar zomers zonder echte vakantie bijvoorbeeld) of wat het beschrijft. De gekozen vorm accentueert hier het in Vromans werk zo belangrijke communicatieve element en voegt daardoor wel degelijk iets toe.
Dat mijn lof echter niet zonder reserve is, wordt niet alleen veroorzaakt door de ingewikkeldheid maar ook door het feit dat er van elk gedicht ook nog een tweede versie is opgenomen, waarbij de typografie een overheersende rol speelt en de tekst eerder uit een bundel als Bezette stad van Paul van Ostayen lijkt te komen. Het gevolg van al die groot, klein, vet enzomeer gedrukte woorden is echter geen versterking van de tekst zoals dat bij de genoemde dichter of bij sommige Vijftigers het geval was. De gekozen vorm is hier overbodig en werkt een gevoel van vervreemding in de hand bij de lezer en dat past niet direct bij het werk van Vroman. Alles bijeengenomen was het dus beter geweest als de ontwerpster zich had beperkt tot de eerste variant, die van het toegevoegde en kostelijk vormgegeven ‘notitieblad’.
Op het eerste voorbeeld daarvan, dat tevens als omslag dient van ‘Toen ik nog leefde’, wordt de lezer als volgt toegesproken: ‘ik had het eerst alleen maar als titel voor het boekje, maar Tineke vond dat te erg’. De schrijver vertelt vervolgens dat hij die uitspraak dan maar in een gedicht door een stoel laat doen. Dat betreffende titelgedicht wordt door een zwarte pagina van de rest gescheiden en krijgt hierdoor een speciale nadruk, alsof we te maken hebben met zoiets als een motto. Hoewel je bij de speelse Vroman altijd moet uitkijken met zulke waterdichte conclusies, lijkt er hier toch wat voor te zeggen. Wat is immers het geval! De stoel vertelt hoe ‘ondraagbaar’ hij het vond om in de tijd vóór hij werd bedacht ‘onder te zijn gebracht / in het almachtige gevoel / van houtgroeikracht’. Hij werd dus aanvankelijk geheel beheerst door natuurkrachten, maar daaraan is hij ontsnapt door via de fantasie een voorwerp te worden met een duidelijk doel. Maar er is nog iets anders, dat in de laatste regels naar voren komt:
Voordat ik mijn meer verlichte dood
overwin ik zo dadelijk de tijd
Kom maar eens lekker op mijn schoot
dan laat ik vier pootafdrukken na
in het peinzen van je tapijt
Nadat je erin gezeten hebt, je er letterlijk in verdiept hebt, blijft er een indruk achter en dat is iets wat in dit verband natuurlijk sterk doet denken aan een gedicht, dat immers ook ‘bedacht’ wordt en dat de lezer in het beste geval met verse overpeinzingen achterlaat. De dichter als stoelenontwerper dus, als zingever in elk geval die via de creatieve fantasie verlossend kan werken. Hij doet iets met de blinde oerkracht waartegenover hij geplaatst is en waarvan hij, of hij nu wil of niet, zelf deel uitmaakt.
Ik denk dat vooral in het vinden van een creatief antwoord op dat vaak zo onmenselijke en vegetatieve leven een kernelement van de bundel schuilt. Nieuw is dit natuurlijk niet maar het belang