schrijverschap staat hier duidelijk voorop, evenals in de twee volgende boeken, Niets dan schreeuw (1972) en Negenenvijftig (1975). In deze laatste, eveneens korte roman, komt evenwel een ander concept opduiken: de constructie van een totaaltekst, waarin de jeugd centraal staat, maar waar ook reeds het eigenlijke thema van het latere opus wordt aangekondigd: het boerenmilieu van de Kempen. Die preoccupatie leidde tot een belangrijk drieluik: De razernij der winderige dagen (1978), De weg naar Kralingen (1981) en Kop in kas (1983), waarin de druk van het verleden diende te worden afgeschreven aan de hand van alle beschikbare taalmiddelen, vandaar het heterogene karakter van de romans, de versnippering als modus scribendi, de puzzel als zoektocht, de analyse en de synthese als complementaire middelen om een greep op de werkelijkheid te krijgen. Fragmentarisch schrijven, een montage.
Na o.m. Wit is altijd schoon (1989), genomineerd voor de AKO-Literatuurprijs en bekroond met de Bordewijkprijs 1990, publiceerde hij dan De kast (1991). Het is alweer een niet lijvige roman, die evenwel van een bijzondere rijkdom en verscheidenheid getuigt. Naar de vorm is het verhaal een telefoongesprek tussen een man en zijn zuster. Het gesprek duurt even lang als de reportage van een voetbalwedstrijd die gelijktijdig op de televisie wordt uitgezonden en waar de echtgenoot van de vrouw naar zit te kijken. Het gesprek gaat eerst over koetjes en kalfjes, de nieuwtjes en wederwaardigheden van het familieleven, de gezondheid en het werk, maar alles gecentreerd rond de laatste familiebijeenkomst ter gelegenheid van de boedelverdeling na de dood van de ouders. Zo komt de conversatie op een oud familiestuk, een prachtige kast, die in het bezit is gekomen, na de klassieke strubbelingen, van de vrouw aan de telefoon. Uiteindelijk vormt het meubelstuk de aanleiding tot een afrekening met het verleden, want bij controle met het oog op een grote schoonmaak, blijken de herinneringen weer tot leven te komen.
Pleysier is erin geslaagd van dit eenvoudige verhaal een aangrijpend document te maken, waarin opnieuw een prachtig familieverhaal wordt geschetst. Een eenvoudige, doorsnee, zeg maar banale familie, die uiteindelijk universele trekken krijgt en die het ruimtelijke milieu ook doet uitstijgen boven de alledaagsheid. Het is bovendien een ironisch, soms humoristisch boek, waarin de banaliteit van menig telefoon- en ander gesprek opvallend raak wordt getypeerd. Maar onderhuids voelt de lezer dat er in iedere familie, in ieder leven, een tragiek schuilgaat die ook hier uiteindelijk aan het papier werd toevertrouwd.
Paul van Aken
leo pleysier, De Kast, De Bezige Bij, Amsterdam, 1991, 106 p.