springt mij ijzig op de rug.
Niemand doet mij zo de dampen aan
als mijn liefste, zwaan-kleef-aan.
Homerisch, Niemand, schapen; het verhaal van Odysseus die de cycloop Polyphemos van zijn oog berooft, dringt zich op. Zo kom je er niet. Kirke, de noordelijke gegevens ten spijt? Misschien is het gedicht te verklaren als de opwindende liefdesklacht van de versmade nimf Kalypso?
Thule bestaat uit twee duidelijk gescheiden afdelingen. De eerste achttien gedichten zijn samengebracht onder de titel ‘IJszee’. Op de achterflap van de bundel zien we de dichteres staan op de keien van IJsland. Ze lijkt in zichzelf verzonken. Op de achtergrond een baai, ongenaakbare, gedeeltelijk besneeuwde rotsen. Zonnig weer. Het is een mooie foto die het voorstellingsvermogen bij het lezen van deze gedichten te hulp komt.
Vierentwintig verzen zijn verzameld onder de noemer ‘Gras’. Ze bevatten reflectie op observaties, gedaan in een graziger natuur, zoals Zuid-Limburg of misschien het land rondom Aubel, dat in Aurora wordt genoemd. Sommige gedichten in beide afdelingen lijken elkaars pendant te zijn.
Het trotse Hoofd bijvoorbeeld uit ‘IJszee’, blijkens de aantekeningen gebaseerd op de laatste woorden van een in 1238 door de Noren onthoofde IJslandse zeerover, begint met de strofe
Het beeld van de omslaande boot keert terug in zeven regels die gevaar en avontuur op dubbelzinnige wijze bezingen.
OP JAREN
Geheven glas. De jaren stijgen tot
de lippen, boorden van het wrak.
Hoe zeilden wij als doppen over zee
op jacht naar goud, naar goden,
De zon keldert mee, breed en wijnrood.
Laat ons in verwachting van omslag blijven.
Gevaren en avonturen maken, zeker in overdrachtelijke zin, deel uit van dit dichterschap. In taalrijkdom en diepzinnigheid kan men zich als dichter niet zonder risico's begeven. Anneke Brassinga exploreert beide en het levert gewaagde, originele en ook hartstochtelijke gedichten op.
Ed Leeflang
anneke brassinga, Thule, De Bezige Bij, Amsterdam, 1991, 62 p.