Ons Erfdeel. Jaargang 35
(1992)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 405]
| |
Politieke stromingen komen en gaan maar de natie blijt altijd bestaan
| |
[pagina 406]
| |
schiedenis van de Nederlandse natie heen te zoeken, maar voortdurend de synchrone verbanden met discussies over nationale identiteit in de grote landen van Europa te belichten. Dan zal blijken dat de Nederlandse discussie over nationale identiteit bijvoorbeeld omstreeks 1830 zeker zoveel overeenkomst vertoonde met de discussie in andere landen op hetzelfde moment als met die in het eigen land in het fin de siècle. In het verleden is te vaak het unieke en continue karakter van de natie zonder meer als uitgangspunt genomen. Deze bijdrage wil de discussie over nationale identiteit eens op andere wijze benaderen zonder in het tegenovergestelde uiterste te vervallen. Soms wordt namelijk de gehele discussie over nationale identiteit voorgesteld als niet meer dan beeldvorming, een kwestie van alleen woorden en taal; dan wordt echter de reële betekenis uit het oog verloren die de discussie voor de participanten bezat en die misschien inderdaad niet zozeer in het descriptieve als wel in het prescriptieve karakter ervan lag. De discussie over de natie bevat(te) eigenlijk altijd een moraal, een voorschrift hoe de natie behóórt te zijn. En daarmee is op voorhand weer een element van continuïteit in dit verhaal gebracht. Het kost weinig moeite in het Nederland van de jaren 1780 heftige uitingen van nationalisme te ontdekken. Als reactie op de Vierde Engelse Oorlog kwam een krachtige nationalistische beweging tot ontwikkeling. De vorm ervan was echter merkwaardig. Meer nog dan tegen de buitenlandse vijand keerde het nationalisme zich tegen een binnenlandse tegenstander. Het nationalisme van de jaren 1780 was een gepolariseerd nationalisme: Patriotten en Orangisten beweerden om strijd de beste vaderlanders te zijn. Zoals de naam aangeeft slaagden de Patriotten er in het idee van ‘patriottisme’ voor hun partij te reserveren. Zij meenden dat alleen een einde van de dominante positie van Oranje de weg vrij kon maken voor een terugkeer tot de bloei van het vaderland in de zeventiende eeuw. Zij vormden een radicale, oppositionele partij. Toen zij echter in 1787 iets organiseerden dat op een revolutie leek, wist de Oranjepartij met steun van een Pruisisch leger haar positie te herwinnen. Op hun beurt triomfeerden de Patriotten enkele jaren later toen in 1795 de Fransen Nederland binnentrokken. Na 1795 ontstond toen - gestimuleerd door de Fransen - langzamerhand een eenheidsstaat die de oude Republiek van zelfstandige provincies verving. De jaren 1780 waren een roerige tijd. Wanneer Nederlanders in de eerste helft van de negentiende eeuw op de periode terugblikten, konden zij er meestal weinig meer in ontdekken dan scheurmakerij en onvaderlandslievende tweedracht die de (tijdelijke) ondergang van nationale zelfstandigheid tot gevolg had gehad en de neergang van de Republiek alleen maar bevorderd had. Gezonde vaderlandsliefde was, zo dacht men toen, eigenlijk bij geen van beide partijen te vinden geweest en al helemaal niet bij de met de nationale vijand heulende Patriotten. In weerwil van hun naam hadden zij het vaderland weinig goeds gedaan. Het nationalisme van de Patriotten werd dus beschouwd als bijna het tegendeel van echt Nederlandse vaderlandsliefde. Blijkbaar bestonden er niet veel overeenkomsten tussen het nationalisme van de Patriotten en wat men vijftig jaar later in Nederland onder nationaal besef verstond. Waren er misschien overeenkomsten met uitingen van nationalisme elders aan het eind van de achttiende | |
[pagina 407]
| |
eeuw? Op het eerste gezicht lijkt het een zinloze vraag. Want wat is er Nederlandser dan de tegenstelling tussen Patriotten en Orangisten? Het merkwaardige echter is dat er niet alleen in Nederland een partij van ‘Patriotten’ was maar dat er in Engeland en in Noord-Amerika eveneens groeperingen bestonden die de naam ‘Patriots’ voerden. Achter eenheid van naam gingen natuurlijk verschillen schuil alleen al omdat de ‘Patriots’ niet een stadhouderlijke ‘partij’ maar een monarchie tegenover zich vonden - de Engelse variant kritiseerde haar, de Amerikaanse streed er een vrijheidsoorlog tegen. Een zekere overeenkomst is echter inmiskenbaar. In alle gevallen ging het om een radicale partij die vooral na 1780 vanuit een gepolitiseerd nationalisme politieke hervormingen eiste. Dat de strijd tussen Patriotten en Orangisten uitliep op de val van de Republiek en de komst van de Fransen, compromitteerde de Nederlandse Patriotten. Dit is een verklaring ervoor dat in het Nederland van de eerste helft van de negentiende eeuw radicalisme en nationalisme niet met elkaar in verband werden gebracht. In Nederland scheen zelfs het wóórd patriot al kort na 1800 ‘bynaar geheel en all uit de Taal gebannen te zyn’. In de angelsaksische wereld bleef ‘patriotism’ lange tijd een connotatie van radicale of republikeinse politiek met zich meedragen.Ga naar eind(1) Zoals gezegd hadden zij die zich in Nederland na 1815 bezonnen op de nationale cultuur weinig op met de Patriotten. De onrust van de jaren 1780 was voor hen juist het afschrikwekkende teken hoe ver het vaderland kon dalen als verdeeldheid en onbezonnen radicalisme in de plaats traden van oudvaderlandse deugden. Tot omstreeks 1840 golden nu ‘zedelijkheid’, huiselijkheid, kalmte, tolerante godsdienstzin en rustige vaderlandsliefde als Nederlandse deugden bij uitstek. Toen de Belgische opstand van 1830 het Nederlands-Belgische Verenigd Koninkrijk dat in 1815 was ontstaan deed uiteenvallen, klampten Nederlandse intellectuelen zich nog eens vast aan deze nationale canon. Cats was natuurlijk een nationale held: ‘Als een bewijs van de zedelijkheid onzer Natie in de doorluchtige zeventiende, en zelfs in het grootste gedeelte der achttiende Eeuw mag men den smaak, dien de zededichten van de beminnelijken, vromen en goedhartigen Cats bij hen vonden, wel aanvoeren. Het is zelfs merkwaardig, dat deze edele volksdichter door zijne zoetvloeijende taal, zijnen aangenamen trant van verhalen, en door den echt Nederlandschen geest, die zijne gedichten bezielt, een' geruimen tijd de verbastering der naburige Belgen heeft tegengehouden, en dat met het verlies van hunnen smaak voor Cats ook hetgeen nog van den ouden degelijken volksaard bij hen was overgebleven, geheel en al is verloren gegaan, zoodat zij thans het verachtelijkste Volk der Aarde geworden zijn’.Ga naar eind(2) Uit het gemak waarmee na 1830 de Belgen weer als een vreemd volk werden beschreven blijkt hoe weinig de politiek van Willem I erin geslaagd was van het Verenigd Koninkrijk één ‘natie’ te maken. De beperkingen die overheidsapparaten op dat moment nog kenmerkten stonden overigens een succesvolle politiek in dit opzicht bij voorbaat al in de weg. En Hollanders zagen in de taal nog nauwelijks een band met Vlamingen; alleen al omdat de samenhang van een ‘natie’ toen vaak meer gezocht werd in gemeenschappelijke geschiedenis dan in gemeenschap van taal. De waarden die impliciet aan de Patriotten en expliciet aan ‘het verachtelijkste Volk der Aarde’ werden ontzegd en werden opgevoerd als de essentie van de Nederlandse identiteit waren natuurlijk níet typisch Nederlands. Het waren de deugden die het Europese Biedermeier aanprees.Ga naar eind(3) Zoals nationalisme in de jaren 1780 in verscheidene landen de gedaante aannam van radicale oppositiebeweging, zo konden in de Biedermeier-tijd brave burgerdeugden in meer dan één land worden voorgesteld als nationale idealen. In Nederland domineerde de sfeer van het Biedermeier wellicht sterker dan elders. Hier immers keken burgers vanuit hun nieuw-verworven eenheidsstaat zelfvoldaan terug op de rumoerigheid van het einde van de eeuw ervoor. In Duitsland daarentegen bestond een romantisch geïnspireerd nationalisme dat de eenheidsstaat juist wilde bereiken, niet een conservatief maar een veranderingsgezind nationalisme. Hiervan was in Nederland tot het einde van de jaren dertig weinig te merken. Toen begon echter een groep jonge schrijvers zich te verzetten tegen het gezapige culturele klimaat. | |
[pagina 408]
| |
Zij zochten frisheid, kritiek, vrijheid en zelfstandigheid. In de jaren 1840 kreeg dit kritische nationalisme een politieke uitdrukking in het liberalisme. Het patroon was steeds hetzelfde. De Nederlanders van het Biedermeier kritiseerden het verkeerde radicalisme van de generatie van 1780 en zochten steun in een groots verleden. Op hun beurt zetten de liberalen zich met een beroep op de vitaliteit van de Gouden Eeuw af tegen de Biedermeier-cultuur. Onder aanvoering van Potgieter streden zij tegen de huisbakken Jan Saliegeest in het vaderland. Na de grondwetsherziening van 1848 won het liberalisme aan invloed en gaandeweg werd de nationale cultuur door liberalen gedomineerd. Zij wezen de geest van het Biedermeier af als onvaderlandse slapheid en meenden aan de Nederlandse geschiedenis af te lezen dat de nationale waarden bij uitstek vrijheid en zelfstandigheid waren. In hun ogen was ware vaderlandsliefde dus strijd voor liberale waarden en lagen deze waarden in feite in de nationale traditie besloten. Evenmin als de Patriotten en de Biedermeier-nationalisten konden de liberalen veel goeds ontdekken in de generatie die hun was voorgegaan. En evenals in de Patriotten- of Biedermeiertijd was er nu elders een vergelijkbare stemming. Vooral in het liberale Engeland: ‘The amount of a man's patriotism has always been measured by the amount of his Liberalism’ heette het daar omstreeks 1870.Ga naar eind(4) Op hetzelfde moment bereikte in Nederland het liberalisme het hoogtepunt van zijn invloed. Aan het eind van de negentiende eeuw konden liberalen niet langer zelfverzekerd pretenderen dat de nationale traditie een traditie van liberale waarden was. Katholieken en vooral antirevolutionairen die een geheel andere voorstelling van de Nederlandse geschiedenis koesterden wonnen aan kracht. Ook socialisten begonnen zich te manifesteren. De komst van de massasamenleving leek alles op losse schroeven te stellen. De politieke polarisatie nam toe, de samenleving veranderde snel en nam afscheid van de liberale zekerheden die voor 1870 onaantastbaar hadden geleken. Het liberalisme van 1848 leek vooral oppervlakkig rationalisme en dor materialisme te hebben gebracht. Op dat moment ontdekte men de Boeren in Zuid-Afrika die deels van Nederlandse afkomst waren en zich - aanvankelijk tenminste - met succes verzetten tegen het Britse Imperium. Enthousiast projecteerden vele Nederlanders op hen de deugden van eenvoud, degelijkheid en krachtige overtuiging die men in het door materialisme en rationalisme aangetaste, ‘overbeschaafde’ Europa van het fin de siècle zo node miste. Ook dit heftige nationalisme keerde zich tegen de vorige generatie en meende in de nationale traditie - in dit geval vertegenwoordigd door de ‘stamverwanten’ in Zuid-Afrika - de waarden terug te vinden die in de morele mode van het moment hoog genoteerd stonden. Ook dit nationalisme vertoonde zeker zoveel overeenkomst met het nationalisme in andere landen op hetzelfde moment als met het Nederlandse nationalisme van de vorige generatie. Tijdens de Boerenoorlog (1899-1902) steunden niet alleen Nederlandse maar ook Duitse en Franse nationalisten de ‘eenvoudige’ Boeren tegen het wereldwijze en - zo hoopte men - verslapte Britse wereldrijk.Ga naar eind(5) De afloop van de Boerenoorlog is bekend. De Britten zegevierden en annexeerden geheel Zuid-Afrika. De opwinding rond de Boeren verdween even snel als ze was gekomen. En in landen als Frankrijk en Duitsland viel de nationalistische opwinding van de Boerenoorlog in het | |
[pagina 409]
| |
niet bij de massale aanhankelijkheidsbetuigingen aan het vaderland die ruim een decennium later het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog opriep. Deze oorlog gaf in Nederland wel aanleiding tot betuigingen van nationale eendracht, maar vanzelfsprekend niet tot het heftige nationalisme van de oorlogvoerenden. Ook de positie van de Vlamingen leidde niet tot opwinding onder grote groepen. De Vlamingen waren tezeer in de nabijheid om de romantisering en identificatie te kunnen oproepen die de Boeren hadden opgewekt. Na de Eerste Wereldoorlog leek er in de jaren twintig een zekere ontspanning op te treden in de internationale verhoudingen maar zoals bekend veranderde dit snel in de jaren dertig. Nederlanders die toen over nationale identiteit spraken konden er niet omheen hun houding te bepalen tegenover nazi-Duitsland. Dé omschrijving van Nederlandse identiteit uit deze jaren is het opstel van Johan Huizinga over het nationale ‘geestesmerk’. Volgens Huizinga bewees de geschiedenis dat Nederland een ‘burgerlijk karakter’ bezat. Nederlanders waren altijd burgerlijk geweest in hun afkeer van extremisme, hun nuchterheid en handelsgeest, de ‘effenheid van het nationale leven’. Zoals de beschouwingen over nationale identiteit uit de negentiende eeuw had ook Huizinga de pretentie iets te zeggen over de gehele Nederlandse geschiedenis. Zijn opstel was echter duidelijk tijdgebonden. De afkeer van extremisme of ‘heroïsme’ die hij zo ongeveer tot centrale nationale deugd maakte moest het vaste nationale fundament zijn voor het verzet tegen politiek extremisme, van links maar vooral van rechts. Ondertussen keerde Huizinga zich impliciet ook tegen het nationalisme van omstreeks 1900. Dit onrustige nationalisme dat in zijn verering van de Boeren cultureel-imperialistische trekken vertoonde is wel gekarakteriseerd als ‘de prikkelbaarheid van een kleine natie met een groot verleden’. Huizinga meende in zijn ode aan het rustige Nederland nu juist dat opwinding over het ‘verlies van oude grootheid’ in Nederland onbekend was - of tenminste behóórde te zijn.Ga naar eind(6) Bovendien paste de opwaardering van burgerlijke deugd ook op andere wijze in de tijd. Niet alleen Huizinga maar ook Thomas Mann en enkele Franse publicisten trachtten na de Eerste Wereldoorlog aan te tonen dat de nationale traditie van hun land nauw verbonden was met burgerlijke waarden. De accenten verschilden, de bedoeling verschilde, maar de achtergrond vertoonde gelijkenis. In de massasamenleving was de sociaal-politieke en culturele dominantie van de ‘burgerij’ niet meer vanzelfsprekend. Vrijzinnige intellectuelen trachtten nu niet langer de dominantie van de burgerij als sociale klasse te bevestigen maar de voortreffelijkheid van de burgerlijke levensvormen aan te tonen. In de beschouwingen over nationale identiteit werd niet in de eerste plaats een poging gedaan de aard van het volk te beschrijven maar werd vooral een reeks van deugden aangeprezen. In Nederland werd burgerdeugd vóór 1940 niet werkelijk bedreigd; in sommige landen was dit anders. Ook in de tijd nà de Tweede Wereldoorlog noemden essayisten Nederland graag een burgerlijk land.Ga naar eind(7) Ook toen had men vaak de indruk dat massademocratie en -samenleving slechts konden samengaan met ordelijk en fatsoenlijk bestuur als burgerdeugd de bevolking karakteriseerde. Zeker toen was dit geen specifiek Nederlandse gedachte. Ook bijvoorbeeld in de angelsaksische wereld werd geschreven over de samenhang tussen nationale cultuur, burgerlijkheid en democratische politiek.Ga naar eind(8) De ommekeer kwam in de jaren zestig. Daarna wekten betogen over nationale identiteit de indruk van praat van bezorgde intellectuelen die hun tijd niet meer konden volgen. De gedachte van nationale identiteit verloor veel van haar vanzelfsprekendheid en zij die zich nog wijdden aan het aloude genre van de bespiegeling over de volksaard vonden minder gehoor dan voorheen. Vanzelfsprekend waren tegelijkertijd de commentaren op de publieke mentaliteit en het nationale karakter dat daaruit sprak somber van toon. Beschouwingen over nationale identiteit hadden altijd al ietwat het karakter gedragen van opwekking en aansporing. Een opwekker en aanspoorder behoeft een publiek. En wie was er na de jaren zestig nog geïnteresseerd in een vaderlijk pleidooi voor nationale deugden? Toch liggen de thema's - zo menen be- | |
[pagina 410]
| |
zorgde cultuurschouwers - ook nu nog voor het oprapen. Is al het organisch materiaal dat de levende have niet gehinderd door haar begeleiders op het trottoir achterlaat niet een teken van een bedenkelijke achteruitgang van de nationale beschaving? Internationale vergelijking is overbodig: het is toch zonneklaar dat Amsterdam de smerigste stad van Europa is en dat de Nederlandse cultuur veel verder dan welke andere ook is doorgeschoten in tolerantie van intolerabel gedrag? De aanklacht tegen gemis aan burgerzin staat in een lange traditie. Hier is de nadruk gelegd op wat de Nederlandse discussie over nationale identiteit verbond met dezelfde discussie eldersGa naar eind(9) en op de elementen van discontinuïteit die de discussie bevat. Daarmee is het bestaan van nationale tradities niet ontkend. De bedoeling was echter te wijzen op de snelle ontwikkeling die de discussie van generatie tot generatie kon doormaken: de discussie was tot op grote hoogte een exponent van de politiekculturele problemen van het moment, problemen die vaak meer overeenkomst vertoonden met contemporaine vraagstukken elders dan met de problemen uit het eigen verleden. Telkens trachtten de intellectuelen die de discussie voerden een beroep te doen op de nationale traditie of identiteit om de politiek-culturele idealen die zij koesterden voor te stellen als de essentie dan wel de natuurlijke opdracht van de natie als geheel. Zij gaven daarmee hun idealen de schijn van vanzelfsprekendheid. De opdrachten of idealen die uit hun omschrijving van de nationale aard spraken leken ‘natuurlijk’ en werden de vanzelfsprekende maatstaf waaraan Nederlandse politieke of culturele uitingen gemeten konden worden. De moraliserende toon die de discussie over nationale identiteit zo vaak vergezelde staat hiermee in nauw verband. Met de schijnbaar vanzelfsprekende maatstaf van de nationale aard in de hand konden allerlei afwijkende meningen worden afgedaan als onnationaal dan wel als typisch Nederlandse gebreken. Wat een discussie had kunnen zijn over politieke of culturele problemen werd maar al te snel een eenzijdig vermanend betoog. Na de jaren zestig is het moraliserende betoog over de nationale identiteit minder gemakkelijk te traceren. Rechtstreekse aanklachten bijvoorbeeld tegen de ‘volksaard’ komt men niet veel meer tegen maar het diffuse gemopper over de dalende publieke moraal is toch nauw verwant met het genre. Er is een ander thema dat zeker zo urgent is. De Europese integratie bespoedigt de afbrokkeling van de twee peilers van nationale cultuur: een eigen politieke traditie en de Nederlandse taal. Het Nederlands is nog levenskrachtig en wellicht stimuleert de Europese integratie zelfs de aandacht voor de gemeenschappelijke belangen van Holland en Vlaanderen in dit opzicht. Toch zijn er onduidelijkheden. In het verleden stonden moraliserende beschouwingen over nationale identiteit een open politiek-culturele discussie wel eens in de weg; gebeurt nu het tegenovergestelde? Zal nu juist het einde van nationale staten politieke discussies bemoeilijken? Discussies vinden altijd plaats voor een bepaald forum, in een bepaalde context, in een bepaalde vorm. Een democratische politieke traditie is overal in Europa aanwezig maar een algemeen geïnstitutionaliseerd politiek forum met uitstraling en wervende kracht ontbreekt nog - Straatsburg is niet veel meer dan een naam op de kaart. Daar staan natuurlijk alle nieuwe ruimte en nieuwe mogelijkheden die een verenigd Europa zal bieden tegenover. Misschien maakt echter op dit moment de | |
[pagina 411]
| |
relatief kleinschalige Nederlandse politiek een combinatie van pluriformiteit en participatie mogelijk die in een Europa dat nog zoekt naar vorm en inhoud nog niet op die manier aanwezig is. Om te bevorderen dat politiek in Europa meer wordt dan een zuiver bestuurlijke en bureaucratische aangelegenheid en om de mogelijkheden die de nieuwe situatie gaat bieden uit te buiten, zou daaraan wel meer discussie besteed mogen worden. Politiek kan niet bedreven worden in een vacuüm en behoeft een zorgvuldige inrichting. De bouwers van een Europese politiek kunnen bogen op een gezamenlijk huis met mooie kamers; de aankleding van de gemeenschappelijke woonruimte verdient nog wat extra aandacht. |
|