Ons Erfdeel. Jaargang 35
(1992)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||
Kerk en levensbeschouwing in Nederland
| |||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||
De calculerende burger en de calculerende overheid lijken elkaar in de wurggreep te houden. Een Nederlander is erg gesteld op zijn vrijheid. In de strijd daarvoor heeft hij steeds de tolerantie geleerd tegenover zijn medeburgers, een strijd die gesymboliseerd wordt door het gevecht tegen het wassende water onder het motto ‘pompen of verzuipen’. Het is onlangs nog gezegd, dat die vrijheidsstrijd aandacht veronderstelt ‘voor die levensvormen die gedeeld bezit zijn van een gemeenschap en die zinvolle keuzen eerst mogelijk maken’. Het gaat daarbij grotendeels om immateriële goederen: cultuur, tradities en levenswijzen. ‘Maar ook immateriële goederen hebben soms een materiële basis en sommigen van die goederen vereisen coördinatie. In de publieke discussie zou de vraag naar de waarde en beschermwaardigheid van collectieve levensvormen en van de mogelijke taak van de overheid daarbij, voorop behoren te staan’.Ga naar eind(1) Geluk en gezondheid zijn nastrevenswaardige doeleinden voor mensen en geestelijke waarden kunnen daaraan soms een bijdrage geven. | |||||||||||||||||||||
Godsdienst en levensbeschouwingDe religieuze factor was in het verleden invloedrijk en hoewel de invloed ervan aanzienlijk is verminderd, wordt het nog steeds actuele belang ervan door deskundigen geenszins onderschat. Religie is evenwel niet los verkrijgbaar en evenmin afzonderlijk te bestuderen. Godsdienst, kerk en levensbeschouwing staan niet los van elkaar. Dezelfde mensen, die een bepaalde geloofsopvatting hebben en al of niet lid zijn van een kerkgenootschap stemmen ook op een bepaalde politieke partij, volgen onderwijs, zijn arbeidsongeschikt of nemen beroepsmatig deel aan het produktieproces. Het maakt voor kerken een heel verschil uit of hun priesters en predikanten vergrijzen, of zij een jonge generatie aanspreken, of de burgerlijke middenklasse domineert of hun concentratiepunten in de grote steden liggen of op het platteland, dat in het geürbaniseerde Nederland nog nauwelijks voorkomt. Als socioloog moet ik erkennen, dat ook kerken gemoeid worden met politieke vraagstukken. Kerkleiders hebben daarom regelmatig besprekingen met politici van alle partijen. Kerken maken zich zorgen over blijvende armoede en sociale onrust, zoeken naar nationale en internationale vrede, komen op voor ontrechten en asylzoekers en bevorderen het streven naar levensvervulling. Er is wel gezegd, dat kerken zich met dit alles moeten inlaten zonder zich erin vast te zetten, waardoor de factor godsdienst - en daarmee ook de kerk - een creatieve kracht kan blijven voor het menselijk cultuurbewustzijn. Sommige gelovigen gedragen zich soms meer gedistantieerd wanneer kerken zich laten verleiden tot een soort morphologisch fundamentalisme. Juist terwille van de creativiteit en beweeglijkheid stellen zij zich zeer kritisch op. Cultuurpatronen verschuiven. Gaat een kerk ten onder, omdat zij zich verzet tegen de tijdgeest of omdat zij zich er geheel bij aanpast? | |||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||
Omdat een kerk alleen maar werkzaam kan zijn binnen een sociaalculturele context, moet zij deze voortdurend bewust maken, deze eventueel volgens eigen criteria openbreken en iets zichtbaar maken van de zogenaamde derde dimensie, die betrekking heeft op die reeds genoemde ‘spirituele waarden’. De eigen specifieke wijze van kerkelijk functioneren - en in dit geval dus van een christelijke kerk - is dat die kerk nooit opgaat in haar context, maar door het christelijk geloof iets bijzonders en tevens iets universeels blijft aanduiden, iets wat afwijkt: het verhaal van Jezus, waarin gelezen kan worden wie ‘God’ eigenlijk is.Ga naar eind(2) | |||||||||||||||||||||
Het onbekende NederlandTot de Tweede Wereldoorlog heeft Nederland nauwelijks aandacht getrokken op het wereldforum. Amerikaanse, Engelse en Canadese soldaten kwamen Nederland bevrijden van de Duitse bezetting. Er kwam vooral Amerikaanse hulp om de gevolgen van de hongerwinter te bestrijden. De typisch Nederlandse catastrofe in 1953, de stormramp in Zeeland, trok ook wereldwijd aandacht. Als men in het buitenland al wist waar Nederland lag vroeg men belangstellend naar ‘Croeff’ of naar de gezondheidstoestand van de koningin. Het duurde tot 1967 voordat in Amerika een systematische studie verscheen over de ‘Dutch society’, waarin alle eigenaardigheden van Nederlanders werden beschreven.Ga naar eind(3) Tacitus moet al over de inwoners van ons deltagebied gezegd hebben: ‘Zij vormen een Germaanse groepering met een zeer hoge beschaving maar zeer slechte manieren’. De vertalingen, tot in het Japans toe, van de werken van de cultuurhistoricus Huizinga, waarover juist in deze maanden een tentoonstelling aan de Leidse Universiteit wordt gehouden, maakten Nederland meer bekend. Hij kenschetste de Nederlandse cultuur als ‘huiselijk’ in zijn deugden en gebreken: ‘Wulpsheid, onbeleefdheid, krenterigheid. Ons karakter bestaat uit zindelijkheid (daar hebben we minstens acht woorden voor), eerbied voor de rechten en de meningen van de ander, zeer weinig ruimte in onze geest voor illusie en retoriek, vasthoudendheid aan een eenmaal aanvaarde opvatting, ‘esprit de clocher’, gebrek aan reactie op geestdrift, politieke onverschilligheid, een afkeer van nationale zelfverheerlijking. Wij staan open en hebben zelfs een voorkeur voor het erkennen van de waarde van alles wat uit het buitenland komt’. Van Anton van Duinkerken komt de opmerking, dat buitenlanders zich steeds hebben verbaasd over het feit, dat onze kerken zo vol en onze geesten zo leeg waren. Volgens de Utrechtse hoogleraar J. Huisman bleef het beeld van de Nederlanders in het buitenland dat van de klompendragende vissers en van de zuinige burgers, ook toen er snelle veranderingen kwamen en de Nederlandse bevolking in honderd jaar tijd vijfmaal zo groot werd.Ga naar eind(4) De Duitse kerkhistoricus J. Schmidlin moet ergens in zijn ‘Papsgeschichte’ hebben geschreven, dat men in de Vatikaanse bronnen eerst na naarstig zoeken een paar sprokkels bijeen kan krijgen waarmee iets valt aan te vangen voor een reconstructie van de Nederlandse relaties tot het centrum van de katholieke kerk. De kerkhistoricus L. Rogier, die deze mededeling doet, zag enige bekendheid van Nederland door het feit, dat ons land meer zoeaven ofwel soldaten aan Paus Pius IX leverde voor de ver- | |||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||
dediging van de Vatikaanse staat dan enig ander volk ter wereld. Hij schrijft dan: ‘Dit was voor de Heilige Stoel wel geen reden om aan Nederland enig aandeel in de legerleiding te geven, maar Pius IX sprak toch opvallend graag van ‘Mes bons Hollandais’, die gehoorzaamden zonder kritiek en zelfs zonder vragen te stellen. Brave kinderen, waarvan vader geen last had’.Ga naar eind(5) Dat zou een eeuw later heel anders zijn. Nederland zou vóór 1960 niet veel cultuurgoed exporteren, dat bekendheid verwierf in het buitenland. Dezelfde Rogier heeft eens gezegd ‘dat ons volk zijn eigen geestesmerk goeddeels verkregen heeft door een gestadig zich toeëigenen van wat elders was voortgebracht’. | |||||||||||||||||||||
Het historisch erfdeelDe relatie met het verleden van godsdienst, levensbeschouwing en kerk is het best beschreven door Ernst Zahn, een socioloog, geboren in Tsjechoslowakije. Hij studeerde in Zwitserland en in de Verenigde Staten en was in Nederland hoogleraar in de economische sociologie van 1963-1981. Hij schreef ‘een visie op Nederland en de Nederlanders’, oorspronkelijk voor Duits publiek en later in Nederlandse vertaling: Regenten, rebellen en reformatoren. Wij hebben samen enkele lange gesprekken gevoerd over het aandeel van de katholieke bevolking in de ontwikkelingen, vooral in de tweede helft van deze eeuw. Dat het non-conformisme in Nederland niet slechts wordt geduld, maar ook gerespecteerd hangt samen met historische ontwikkelingen. Er zijn grote veranderingen in het geestelijk landschap van Nederland, maar er is ook veel continuïteit. Heel vaak is betoogd, dat het een nationaal kenmerk is om te getuigen, om belijdenis te doen. Wij zijn in dit opzicht allemaal ‘protestanten’, dat afgeleid is van het Latijnse ‘protestari’, dat in het openbaar getuigen voor een rechtbank betekent. Er waren en er zijn in ons land ook ‘getuigende’ socialisten en agnosten. Als er in Nederland een probleem is, zoals b.v. momenteel het minderhedenvraagstuk, dan wordt ogenblikkelijk opgeroepen tot een nationaal debat, tot overleg. Zahn vat die mentaliteit als volgt samen: ‘de kritische geest, de tegenspraak - de geest van links zo men wil -, die in een vrije demokratische samenleving geen vijand, maar een bewaker van de politieke en maatschappelijke orde dient te zijn, heeft in Nederland een religieuze, nationale en humanistische traditie’. Godsdienst was hier geen verdovend middel, maar juist een inspirerende kracht. ‘Latente religieuse levenshoudingen bleven in Nederland ook in een tijd van secularisatie en ‘ontkerkelijking’ een kenmerk van de cultuur en van de habitus van personen. De godsdienst was steeds een openbare aangelegenheid, nooit een privé-zaak van de enkeling die anderen niets aangaat’.Ga naar eind(6) Wie overdag op Schiphol landt ziet beneden de bijna oneindige verkaveling van het Nederlandse platteland in Mondriaan-achtige stijl met hier en daar een rookwolkje. ‘Da unten am Rhein’, heeft Karl Barth eens | |||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||
gezegd, ‘das ist eine Ecke wo es qualmt’. De Nijmeegse kerkhistoricus Jan van Laarhoven, gaf daarbij een treffend commentaar. ‘Inderdaad, in dat mondingsgebied van brede trage rivieren vermengt de mist van de lage landen zich met de rook die opstijgt uit de vele, vele huisjes, waar de Heer wordt aangeroepen; en de theologische kruitdamp die vaak van elders binnenwaait, blijft hier extra lang hangen en vormt een miezerige neerslag, die de grond vruchtbaar maakt voor een veelsoortig kerkgewas. Nergens zijn zoveel theologen - die de waarheid wisten - als in dit land van kerken en conventikels, van stille vromen en verbeten debaters, het land tevens van praktische tolerantie en onpraktische betweterigheid. De historicus die de kerkgeschiedenis van dit land wil beschrijven, raakt de tel kwijt bij het zien van al die kerktorens, hij struikelt over de vele hekjes en betaalt zijn tol aan al die kerkelijke ophaalbruggetjes, want in dit land, waar zoveel water stroomt, is ook Gods water gekanaliseerd en Gods akker stevig ingedijkt en minitieus verkaveld’.Ga naar eind(7) Nederland is op religieus-kerkelijk gebied een ‘tellende’ natie. In het recente boek Wegwijs in gelovig Nederland worden niet minder dan 1.100 kerken en groeperingen geteld van de Agapegemeente te Steenwijk tot de Zwinglibond, die zelfs een eigen leerstoel heeft aan de Groningse universiteit.Ga naar eind(8) Het Humanistisch Verbond, dat zich het lot van de ‘onkerkelijken’ aantrekt, heeft zelfs een ‘theologische’ faculteit in Utrecht. Die verscheidenheid en die tolerantie voor elkaar waren er al onder de naar schatting twee miljoen Nederlanders van de Verenigde Provincieën in de 17e en 18e eeuw. Toen al stimuleerde de pluriformiteit op confessioneel gebied de religieuze praktijk, omdat iedere groep zich ten opzichte van anderen wilde kenmerken en bevestigen. Tegelijkertijd was er een soort verdraagzaamheid in de praktijk van het dagelijks leven, die buitenlanders soms deed gruwen. De Lutherse theoloog H. Benthem (1661-1723) rapporteerde na terugkeer in Duitsland, dat de kerken hier smerig waren, dat er een grote godsdienstvrijheid was, dat er in Amsterdam bordelen waren voor matrozen, dat de kinderen veel te liberaal werden opgevoed en dat er een tekort was aan goede manieren. In het algemeen was er een gebrek aan ordelijke discipline en autoritair gezag. De burgerlijke autoriteiten zorgden er wel voor, dat de scherpslijpers niet te veel aan bod kwamen. De geletterden en de politieke voormannen waren oecumenisch ‘avant la lettre’, al had de grote massa, voorzover niet gedeconfessionaliseerd, geen bewust ideaal van tolerantie. De wederzijdse stereotypen werden in stand gehouden door predikatie, catechese en regelmatig terugkerende provocaties.Ga naar eind(9) Zo was het met godsdienst en kerk in Nederland vroeger gesteld en zo is het in grote lijnen nu nog. | |||||||||||||||||||||
Sociaal onderzoekDe neiging om heel dat geestelijk patroon te onderzoeken met sociologische research-methoden begon eerst na de Tweede Wereldoorlog gestalte te krijgen in het feit, dat bijna iedere ‘denominatie’ een eigen onderzoeksinstituut kreeg. De rijksoverheid wilde al vanaf het begin van de vorige eeuw weten hoe de religieus-kerkelijke kaarten in Nederland geschud moesten worden. Bij de eerste Volkstelling in 1809 werd terstond al gevraagd of men tot een bepaald kerkgenootschap gerekend wenste te | |||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||
worden. Toen was Nederland nog een ‘christelijke natie’, want slechts 0,01% gaf zich op als onkerkelijk en in 1899 was dit gestegen tot 1,5%. Die volkstellingen hadden iets officiëels, dus je gaf al gauw op dat je kerkelijk was, want dat hoorde nu eenmaal zo, maar in feite was het niet meer en niet minder dan een ‘momentopname in een opinie-onderzoek’. Rond de eeuwwisseling zag onze ‘geography of faith’ er als volgt uit: R.K. 35,0%, N.H. 44,2%, Gereformeerden 9,4%, Overigen 6,5% en Geen 5% (1909). J. Kruijt, onderwijzer, voortkomend uit een Zaans arbeidersgezin, was zelf onkerkelijk en ging na zijn studie geografie op basis van Volkstellingsgegevens de onkerkelijkheid bestuderen en promoveerde reeds in 1933 op die studie bij de Amsterdamse hoogleraar Steinmetz. Hij huldigde de hypothese, dat kerkelijk conservatisme de onkerkelijkheid had bevorderd. Later zou de uit Vlaanderen afkomstige theoloog, E. Schillebeeckx, die in Nederland al vroegtijdig aandacht besteedde aan de verhouding theologie en sociologie, deze hypothese van Kruijt bevestigen. Hij zag gelijktijdig een blijvende godsdienstigheid en een tekort schieten van de kerken: ‘Niet de mensen verlaten de kerk, maar de kerken zijn niet meer te vinden waar het reële leven van mensen zich afspeelt’.Ga naar eind(10) Het echtpaar Kruijt werd door de predikant en socioloog W. Banning tijdens de Tweede Wereldoorlog gedoopt en opgenomen in de Nederlandse Hervormde Kerk. Banning en Kruijt behoren tot de grondleggers van de kerksociologie in Nederland. De Rotterdamse econoom G. Zeegers richtte een onderzoeksinstituut op voor de katholieken, het Kaski, dat als enig ‘confessioneel’ instituut nog bestaat en ook research verricht voor de Nederlandse Hervormde Kerk. W. Banning kreeg in 1946 de eerste leerstoel ‘kerkelijke sociologie’ in Leiden en Zeegers in 1951 in Nijmegen. Wie kennis wil maken met wat er sindsdien aan sociaal onderzoek op godsdienstig terrein is verricht kan zich oriënteren in de bibliografie van J. van Vugt en B. van Son ‘Godsdienst en kerk in Nederland: 1945 - 1986’ een uitgave van het Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen, waarin niet minder dan 1245 studies zijn opgenomen. Buitenlandse wetenschappers noemden Nederland dan ook een ‘laboratorium’ voor sociaal-wetenschappelijk en historisch onderzoek op godsdienstig en kerkelijk terrein.Ga naar eind(11) | |||||||||||||||||||||
Recente ontwikkelingNa 1971 heeft het onderzoek moeten werken met steekproeven, die aantallen betroffen van rond de 1200 en in een enkel geval van 3 000 respondenten. Er is nog altijd publieke belangstelling voor religieus onderzoek. Daarom had een tijdschrift als De Margriet in 1966 en een weekblad als De Tijd en de KRO in 1979 ook geld over voor kostbaar onderzoek op dit terrein.Ga naar eind(12) Interessant is een vergelijking met uitslagen | |||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||
van het Sociaal Cultureel Planbureau (1986) inzake opvattingen over God, in procenten van de steekproef.
In 1971 werden de volgende gegevens geregistreerd. Roomskatholieken (40,38%), onkerkelijken (23,57%), Nederlandse Hervormden (23,55%), Gereformeerden - meerdere kerkgenootschappen - (9,38%), Doopsgezinden, Luthersen, Remonstranten tesamen (0,84%). De resterende groepen maakten nog geen 2% van de bevolking uit, waaronder de Joden met 0,11%.Ga naar eind(13) Voor 1988 komt het Centraal Bureau voor de Statistiek uit op Roomskatholieken (36%), Nederlandse Hervormden (19%), Gereformeerden (8%), overigen (6%) en onkerkelijk 32%. De kerkelijke registratie van de katholieke kerk komt per 1 januari 1991 op een aandeel van 37%. De meeste onderzoekers op basis van steekproeven komen op een lager percentage van kerkelijke groepen en een hoger voor onkerkelijken, soms zelfs tot 50%.Ga naar eind(14) Het kerkbezoek is sterk achteruitgegaan, maar ook in Nederland krijg je mensen maar moeilijk uit hun ‘privé-paradijsjes’ sinds er een televisietoestel staat. In Nederland gingen in het seizoen 1990-1991, dus in de loop van een heel jaar, 2,6 miljoen mensen voor voetbalwedstrijden van de eredivisie hun huis uit. Maar iedere week gaan 2,7 miljoen Nederlanders van 15 jaar en ouder naar de kerk (22%). Toch altijd nog een relatief hoog aantal. | |||||||||||||||||||||
Actuele discussieGeestelijke waarden en de diepere achtergronden daarvan in de Nederlandse samenleving zijn bijzonder actueel. Er zijn vier feiten van betekenis voor de recente veranderingen. De veruit grootste groep, de katholieken, hebben de laatste decennia een soort revolutie meegemaakt, die ik eens een ‘uitgestelde revolutie’ heb genoemd.Ga naar eind(15) Het resultaat is, dat die groep zich sociologisch steeds minder scherp aftekent. De Nederlandse katholiek is een rustige onopvallende figuur geworden. ‘Zijn plaats is in het algemeen midden in de Nederlandse cultuur: hij staat tussen protestanten en onkerkelijken’.Ga naar eind(16) In de tweede plaats zijn er relatief veel respondenten, die geen vertrouwen meer tonen in de kerken en dit gebrek aan vertrouwen ook bij onderzoekingen tot uitdrukking brengen. Het ‘Humanistisch Verbond’ heeft ervaren, dat die zogenaamde onkerkelijken zich moeilijk laten organiseren. Een belangrijk percentage ziet zich zelf niet als ongelovig en stemt zelfs bij verkiezingen op de Christen Demokratische Partij. | |||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||
Vervolgens kan men in Nederland volgens de laatste schattingen ruim een half miljoen mensen rekenen tot niet-christelijke godsdiensten, vooral islamitische groeperingen. Zij vormen inmiddels het vierde kerkgenootschap en deze immigranten krijgen niet alleen moskeeën, maar ook scholen en vragen zelfs om een eigen universiteit. Tenslotte moet Nederland in het nieuwe Europa zijn cultuurgoed beschermen. Een bezinning daarop, in vergelijking met andere landen, ligt voor de hand. Het Europese Waardenonderzoek kan daartoe een bijdrage geven. Nederland behoeft geen ‘Germania inferior’ te worden.Ga naar eind(17) Deze grote veranderingen in het cultuurpatroon roepen discussies op. Nederland is ‘ziek’ werd er door politici gezegd. ‘De in vergelijking met het buitenland hoge arbeidsongeschiktheidsgraad, een groeiend aantal jongeren die zonder diploma van school afgaan, vandalisme, de criminaliteit, het hoge ziekteverzuim, zwart werken en het niet naar waarheid invullen van het belastingformulier, ze geven allemaal blijk van een groeiende normvervaging, concludeerden de politici’. Het antwoord was: ‘Nederland is niet zo ziek als sommige politici wel beweren, en mochten de burgers al lijden aan een tanend besef van normen en waarden, dan is de overheid daar mede debet aan’.Ga naar eind(18) Er is onrust over ‘minderheden’, met name in de oude wijken van de grote steden, met toenemende criminaliteit en werkloosheid, vooral onder jongeren. Moeten deze vaak islamitische minderheden zich integreren of juist niet? De traditionele kerkgenootschappen beklagen zich over de ‘koude sanering’ van maatschappelijke middengroepen, die levensbeschouwelijk georganiseerd zijn. De alleenzaligmakende staatsideologie is ‘produktiviteit en economische vooruitgang’. Dezelfde wetten bedreigen de pluriformiteit in de dagbladwereld en in het publieke omroepbestel, dat steeds gezien werd als een expressie van de geestelijke stromingen in ons land.Ga naar eind(19) Aan het pluriforme onderwijsbestel wordt nog niet getornd. Een Amsterdams hoogleraar in de sociologie schreef onlangs: ‘Het wegvallen van bepaalde vormen van sociale controle (religie en recht) betekent nog geenszins dat andere vormen van controle niet sterker zijn geworden en een soortgelijke rol vervullen als vroeger de religie. Ja, met diezelfde sociale kracht bekleed en door dezelfde onbewuste en vaak irrationele motieven gestuwd. Deze kracht wordt in onze samenleving uitgeoefend door het geld. Het geld is de religie van deze tijd’.Ga naar eind(20) Hij vergat, dat Nederlanders ook uit eigen geloofsovertuiging veel geld opbrengen voor hun eigen kerken. De interconfessionele wervingsaktie voor de kerken, Kerkbalans geheten, bracht de laatste keer zo'n 700 miljoen gulden (±12,6 miljard BF) op, nog afgezien van de vele miljoenen voor missie en zending. Materiële welvaart betekent niet automatisch ook gelukkige mensen: ‘No government can make its people permanent happy. Even the most | |||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||
enlightened policies may have only a limited impact on overall life satisfaction, one that lasts for only a limited time’ (R. Inglehart).Ga naar eind(21) In het moderne Nederland zijn geluk en gezondheid hoge waarden gebleven. Kerk en levensbeschouwing kunnen daaraan een bijdrage blijven geven. |
|