Aspecten van een eeuw protestantse leescultuur
De vier gebundelde studies over de leescultuur en de bevordering daarvan onder de protestanten in Nederland en over het letterkundige leven onder de bewuste protestanten zijn eigenlijk het resultaat van een toenemende secularisatie, waar de behoefte aan een Christelijk Lektuurcentrum en een Christelijke Openbare Leeszaal en Bibliotheek niet meer gevoeld wordt. Kraan geeft een schets van Nederland in de 19e en 20e eeuw en plaatst daarin de ontwikkeling van de leescultuur onder het protestantse volksdeel en wijst met name op de inspanningen om het lezen van goede literatuur onder de economisch en maatschappelijk minder bedeelde broeders en zusters te bevorderen. Leih geeft aandacht aan het bibliotheekwezen en Onstenk beschrijft hoe met name een aantal christelijke uitgevers via hun romanseries een stortvloed van boeken voor Hervormden en Gereformeerden op de markt brachten. Velen werden zo tot lezen gebracht. Televisie en neutrale boekenclubs betekenden in de jaren zeventig het einde van de Nobelreeks, de Spiegelserie en dergelijke, waar uitgevers als Callenbach, Kok en Zomer en Keuning goed aan verdienden. De oplagen beliepen vaak meer dan 100.000 exemplaren.
Tot slot beschrijft Peelen de wel heel specifieke problemen van de letterkundige als kunstenaar en als belijdend protestant. Christelijke literatoren, hierin aangemoedigd door Abraham Kuypers ideaal van soevereiniteit in eigen kring en vanuit een behoefte om zich af te keren van de zondige wereld van de louter voor kunst en schoonheid levende Tachtigers, organiseerden zich rond Ons Tijdschrift (1896-1914). De in brede kring aanvaarde idealen van het ‘diendend dichterschap’ (Albert Verwey) en het verlaten van het individualisme (Teirlinck en Van de Woestijne) brachten na de Eerste Wereldoorlog in protestantse kring geen eenheid. Integendeel, er volgen de nodige ruzies en afsplitsingen in wat in wezen toch al niet meer dan een Gideonsbende was. Voor hun eigen kring waren ze vaak niet zuiver genoeg in de leer en voor de grote literaire wereld telden ze nauwelijks mee. Enige naam kregen Willem de Merode en de romanschrijver H.M. van Randwijk met zijn Burgers in Nood, een roman over de crisisjaren. Na 1945 vallen namen als Guillaume van der Graft, Ad den Besten, J.W. Schulte Nordholt en K. Heeroma op.
De romans in de genoemde series, vrijwel altijd geschreven door christelijke letterkundigen, vallen op door hun religieuze thematiek van zonde en verlossing en door streekgebondenheid. Het gaat vrijwel altijd over boeren, polderjongens en zeevarenden. Daarnaast, dat moet gezegd, valt een grote mate van verteltalent op. Bekende namen zijn K. Norel, Anne de Vries, Cor de Bruyn en Annie Oosterbroek-Dutschun, bekend om haar familieromans.
Maar waar begon dit alles?
De wortels van de bevordering van de leescultuur liggen in het Réveil, een opwekkingsbeweging binnen de Hervormde Kerk in de eerste helft van de 19e eeuw. Vooral het zondagsschoolwerk was belangrijk en zo was er van het begin af aan ook aandacht voor goede jeugdlectuur. Een naam die voor generaties protestantse kinderen in deze eeuw grote betekenis heeft gehad en nog heeft, is die van de rasverteller W.G. van der Hulst (1879-1963). Zowel op school als thuis werden en worden zijn boeken gelezen.
De uittreding van de Gereformeerden in 1886 uit de Hervormde Kerk heeft de behoefte aan strakke organisatie nog versterkt. Desondanks valt het op dat Hervormden en Gereformeerden op tal van punten bleven samenwerken, zoals bij de Christelijke leeszalen en bibliotheken, maar ook bij de Spiegelserie en Nobelreeks vind je Hervormde en Gereformeerde auteurs.
Zeker is er sprake van verzuilingstendenzen met een dubbeldoel, enerzijds emancipatie in de vorm van cultuurbevordering, anderzijds in de zin van bescherming tegen de invloeden van socialisme en liberalisme. Toch is er nooit een hechte verzuilde leesinstelling gekomen met zoiets als een index van voor protestanten verboden of af te raden boeken. Wel werden boeken afgeraden of in een bibliotheek niet aangeschaft, maar dat gebeurde niet vanuit een centraal punt. Het gaat hier eerder om een complex van organisaties met een grote mate van autonomie en dat paste ook het best in de Calvinistische traditie.
We kunnen naar dit verleden omzien met een glimlach, maar tegelijk moeten we ook vaststellen dat Nederland nog steeds een aanzienlijk aantal orthodoxe protestanten telt voor wie de christelijke lectuur, variërend van eigen dagblad tot roman of theologisch werk, nog geen verleden tijd is. Een ander punt is dat de bevordering van de leescultuur ook een verzelfstandiging van de lezer heeft teweeg gebracht en hem losser gemaakt heeft van de door zijn eigen zuil verzorgde leeskanalen. Deze aspecten hadden mogelijk nog wat meer aandacht in de bundel mogen krijgen. Niettemin hebben de auteurs ons in deze meer dan een eeuw omspannende bundel een gedegen en rijk geïllustreerd overzicht gegeven van protestantse leescultuur bevorderende organisaties, van christelijke uitgevers en schrijvers en hun lezers.
P. van Hees
Omzien met een glimlach. Aspecten van een eeuw protestantse leescultuur, onder redactie van r.g.k. kraan, h.g. leih, a.j. onstenk en g.j. peelen, Nederlands Bibliotheek en Lektuurcentrum, Den Haag, 1991, 339 p.