Ons Erfdeel. Jaargang 35
(1992)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdDe repressie van de collaboratieDe gevolgen van de afrekening met de collaboratie uit de Tweede Wereldoorlog behoren in België nog steeds tot de politieke strijdpunten. De literatuur over het onderwerp draagt daarvan helaas sterk de sporen. Met de publikatie van Onverwerkt verleden van de Leuvense sociologen L. Huyse en S. Dhondt en hun medewerkers is deze situatie fundamenteel veranderd. Voortaan zal het niet meer zo gemakkelijk zijn mythes in stand te houden of flagrante onjuistheden over de Belgische repressie te verspreiden. De betekenis van dit werk bevindt zich m.i. dan ook op vier niveaus: le wetenschappelijk onderbouwde stellingen, die vroeger ook al bekend waren maar in de Vlaamse publieke opinie niet doordrongen, zetten de auteurs op een overtuigende wijze kracht bij; 2e over de geschiedenis van de juridische en institutionele aspecten van de respressie en epuratie hebben we nu een zeer duidelijk beeld; 3e belangrijk nieuw bewijsmateriaal wordt aangedragen, waardoor eerder geformuleerde hypotheses m.b.t. de politieke draagwijdte van het fenomeen beter geverifieerd kunnen worden; 4e door de auteurs worden interessante en originele onderzoeksvelden aangeboord, die tot verdere | |
[pagina 307]
| |
studie uitnodigen. Laat ons elk van deze in het oog springende kwaliteiten even onder de loep nemen, maar niet zonder vooraf te beklemtonen dat deze kenmerken alles te maken hebben met de gehanteerde methode. De resultaten zijn immers gebaseerd op zeer deugdelijk bronnenmateriaal: vonnissen, arresten, parlementaire stukken, ministeriële richtlijnen, rapporten van magistraten, regeringsrapporten etc. Een enorme massa statistisch materiaal i.v.m. alle vormen van bestraffing werd oordeelkundig verwerkt, synthetisch gepresenteerd en met veel zin voor historische kritiek geïnterpreteerd. Kortom dit is een wetenschappelijk verantwoorde studie, die bovendien zeer vlot leesbaar is. De historiografische waarheid heeft echter haar rechten en daarom wil ik er wel op wijzen dat een aantal hoofdstellingen van dit boek voor historici niet echt nieuw zijn. Reeds in 1951 publiceerde ULB-VUB rechtshistoricus J. Gilissen de resultaten van een soortgelijk statistisch onderzoek. Kregen de resultaten zo weinig bekendheid omdat zijn studie in een Franstalig vaktijdschrift verscheenGa naar eind(1) en Gilissen zelf de krijgsauditeur was? Hoe het ook zij, Huyse en Dhondt hebben er nu voor gezorgd dat deze conclusies niet meer in twijfel kunnen worden getrokken. Ze breidden immers het cijfermateriaal gevoelig uit, bewerkten het met een computerprogramma en, waar ze konden, nuanceerden ze de conclusies. Het staat nu onomstotelijk vast dat het aantal beschuldigingen in België inderdaad bijzonder hoog is geweest, maar dat het aantal bestraften uiteindelijk 20 % bedroeg. Wapendracht vormde het hoofdaandeel van de bestraffing; de politieke en intellectuele collaboratie gaf in ruim een vierde van de gevallen aanleiding tot veroordeling. Er kan evenmin nog ontkend worden dat er een grote ongelijkheid in de bestraffing van gelijksoortige delicten is geweest. De straffen waren het strengst onmiddellijk na de bevrijding en bij de terugkeer van de gevangenen uit de Duitse concentratiekampen. Het percentage gestraften van de economische collaboratie was ook klein in verhouding tot dat van de politieke collaboratie. Grote regionale verschillen in de gevangenisstraffen vallen eveneens op. Bijna elke rechtbank had op dit punt een eigen profiel. In navolging van Gilissen betogen Huyse en Dhondt ten slotte ook dat er geen sprake is geweest van een opzettelijk anti-Vlaams karakter van de repressie: de rechtspraak in het Zuiden en het Noorden van het land vertoonde geen wezenlijke verschillen. De repressie was wel gericht tegen het Vlaamsnationalisme. Maar dat was heel Vlaanderen niet, zeggen de auteurs terecht. Dit boek wijdt uiteraard ook uit over aspecten die tot nu toe niet bestudeerd werden. Zo wordt vanuit een juridisch-institutionele benadering de voorgeschiedenis van de repressie geschreven en tonen de auteurs aan dat de Londense regering de toestand in het bezette land niet goed inschatte. We krijgen ook een helder overzicht van het incoherente en geïmproviseerde repressiebeleid dat regering en parlement in die chaotische naoorlogse periode voerden. Dat de politici de problemen aanvankelijk sterk onderschat hebben, staat nu wel vast. Dat komt overigens goed tot uiting in de bladzijden over de meer dan problematische toestanden in de gevangenissen. Voor het eerst beschikken we nu over cijfers en gegevens over de epuratie en de onttrekking van de burgerrechten. Huyse en Dhondt gaan ook als eersten in op het correctiebeleid dat de regeringen vanaf eind '46 voerden en waardoor via genademaatregelen, vervroegde vrijlatingen en eerherstel de repressie van de eerste fase afgezwakt werd. Waarom de auteurs hun ideeën over de politieke draagwijdte van de repressie niet geconfronteerd hebben met de bestaande historische literatuur over de oorlog en de naoorlogse periodeGa naar eind(2), is niet erg duidelijk. In die werken zijn namelijk heel wat aanknopingspunten te vinden om de repressie te relateren aan het globale sociaal-economische en politieke proces. Dat ze de reeds geformuleerde hypotheses bijtreden, is op zich natuurlijk ook belangrijk. Dat geldt zeker voor de stelling dat de repressie thuishoort in het streven van de naoorlogse politici om het vooroorlogse politieke systeem, met inbegrip van zijn sociaal-economisch overlegmodel, opnieuw op te bouwen en om af te rekenen met de politieke krachten die het hadden afgebroken. De prioriteit die aan de sociaal-economische wederopbouw werd verleend, wordt in het boek eveneens goed geïllustreerd: we zien immers dat de repressie van de economische collaboratie deze wederopbouw niet mocht hinderen. De wijze waarop de CVP meegewerkt heeft aan de mildering van de repressie concretiseert vervolgens de stelling m.b.t. de verruimingsstrategie van deze partij. Oud-VNV-ers werden zo aangetrokken om de katholieke partij aan de absolute meerderheid te helpen. Eenzelfde electorale meerderheidsstrategie stond de socialisten voor ogen en had voor de collaborateurs uiteraard tegengestelde effecten tot gevolg. Huyse en Dhondt werpen daarnaast ook totaal nieuwe onderzoeksvragen op. Een mooi voorbeeld betreft de harde opstelling van de Walen en de veel gematigder houding van de Vlamingen t.a.v. het repressiedossier tijdens de voorbije decennia. De auteurs stellen, dat dit verschil verband houdt met de meer a-politieke maar veel wredere collaboratie die het Zuiden heeft meegemaakt en het sterker politiek-ideologisch gekleurde karakter van de Vlaamse collaboratie, waardoor ook de perceptie in Vlaanderen en Wallonië anders evolueerde, met het bekende resultaat. Een ander voorbeeld slaat op het fenomeen van het sociale onrecht. Huyse en Dhondt gaan ervan uit dat er met geld en politieke invloed veel te verkrijgen was. De kleine collaborateurs die geen van beide bezaten, verkeerden niet in de mogelijkheid | |
[pagina 308]
| |
om hun proces te laten aanslepen en kregen dus de volle lading in de eerste fase van de repressie. Een bijzonder interessant onderzoeksterrein wordt aangeboord als de auteurs poneren dat het Vlaamsnationalisme de mythe in het leven heeft geroepen van de anti-Vlaamse repressie en die deskundig inschakelde bij de doorbraak van de VU in de jaren 1950: het ideologische idealisme van de Vlaamsnationalistische collaboratie werd beklemtoond en men verzweeg de andere aspecten. Even interessant is de idee over de Vlaamsnationalistische ‘tegencultuur’ die in de gevangenissen ontstond en zich volgens de auteurs in de kringen van de veroordeelden verder ontwikkelde. Dat het hier om een bijzonder rijk en boeiend boek gaat zal, na wat hier gezegd werd, duidelijk zijn. Maar houdt dat ook in dat de geschiedenis van de repressie nu volledig geschreven is? Zeker niet. Gegeven de opzet en het gebruikte bronnenmateriaal kan dat ook niet. Het boek overschouwt het terrein juridisch-institutioneel en niet zozeer vanuit een sociaalpolitieke hoek. Individuele dossiers werden niet in het onderzoek betrokken - in tegenstelling tot wat de auteurs beweren, zijn ze in vele gevallen wel toegankelijk - en ook de archieven van de partijen, de drukkingsgroepen en de betrokken individuele politieke actoren bleven onbenut, evenals de pers trouwens en, zoals reeds gezegd, werd de literatuur over het interbellum, de bezettingsperiode en de jaren 1945-1950 goeddeels buiten beschouwing gelaten. De ontstaansgeschiedenis van de repressie- en epuratiedossiers, de concrete kenmerken van de bestrafte collaboratie, de rol van de pers en van de publieke opinie, het sociaal-politieke profiel van de magistratuur, de impact van de partijen, van hun lokale structuren, hun zuilorganisaties, hun politieke vleugels, hun vakbonden, de rol van de patronale groepen, het leger, de kerk: het zijn alle thema's die nog in beeld moeten worden gebracht. En omdat zulks in dit boek niet gebeurde, kunnen er wel een paar kritische vragen gesteld worden bij sommige (al te) vérstrekkende conclusies van de auteurs. Zo is het wat al te eenvoudig om de rol van de socialistische partij te herleiden tot Busets meerderheidsstrategie. Dat ook de rivaliteit met de KPB meegespeeld heeft, de vakbond een inbreng heeft gehad, en de linkerzijde in deze periode erg op haar hoede was voor de anti-arbeidershouding van een bepaalde rechterzijde, mag niet weggecijferd worden. En of de linkse partijen de CVP op lokaal niveau van een coalitiepartner beroofd hebben, is ook nog maar de vraag. Want wilde de CVP in alle Vlaamse steden en gemeenten wel in zee gaan met oud-VNV-ers? Bestonden er na 1945 geen rivaliteiten en persoonlijke vetes meer tussen hen? M.a.w., stond men overal open voor de verruimingsoperatie? Empirisch onderzoek zal het moeten uitwijzen. Tot slot zou ik een bedenking willen maken bij de conclusie die door Huyse en zijn recensenten tot de hoofdstelling van de studie werd gepromoveerd: de traditionele politieke elite die na de bevrijding opnieuw de macht veroverde, heeft de repressie en de epuratie gebruikt (en misbruikt) om de vooroorlogse concurrent uit te schakelen. Dat is natuurlijk ten dele juist, maar Huyse en Dhondt benadrukken m.i. veel te weinig dat het niet om een ‘normale’ strijd tussen concurrerende politieke elites is gegaan. Ze laten te veel buiten beschouwing dat de traditionele partijen tevens de strijd aanbonden tegen de aanhangers van autoritaire en fascistisch georiënteerde stromingen, die de parlementaire democratie vóór de oorlog al hadden aangevallen en tijdens de bezetting meegeholpen hadden haar volledig uit te bannen. Een boek dat tot deze en andere fundamentele discussies aanleiding geeft, vele nieuwe onderzoeksterreinen aanwijst en een zeer gave geschiedenis van de juridische en institutionele aspecten van de repressie geeft, is echter hoe dan ook een bijzonder waardevolle bijdrage tot de historiografie van het naoorlogse België. Onverwerkt verleden verdient bijgevolg alle waardering.
Els Witte l. huyse, s. dhondt e.a., Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België, 1942-1952, Kritak, Leuven, 1991, 312 p. |
|