Publikaties
Huizinga tegen de tijd?
Wie tegenwoordig over de Nederlandse historicus Johan Huizinga (1872-1945) spreekt of schrijft, kan zich van een ruime belangstelling verzekerd weten. Dat is niet altijd zo geweest, getuige onder meer de lauwe ontvangst die het in 1972 in Groningen georganiseerde Huizingacongres destijds in de pers te beurt viel. De hernieuwde aandacht voor Huizinga - niet alleen in de pers, maar ook in vakkringen - hangt samen met een aantal ontwikkelingen in de geschiedwetenschap zelf, zoals de renaissance van de cultuurgeschiedenis en de doorbraak van het narrativisme. Naar alle waarschijnlijkheid zal de voltooiing van de uitgave van de briefwisseling van Huizinga, waarvan het derde en laatste deel dit najaar zal verschijnen, deze belangstelling nog doen toenemen. W.E. Krul, als docent aan het Instituut voor Geschiedenis van de Rijksuniversiteit te Groningen verbonden en een van de redacteuren van de briefwisseling, heeft daar niet op gewacht.
Kruis proefschrift is niet de verhoopte Huizinga-biografie geworden, wel een bundel artikelen waarvan de meeste reeds vroeger in tijdschriften als Groniek en Theoretische Geschiedenis werden gepubliceerd. Dat hoeft nog niet tot teleurstelling te leiden. Ook in deze met zorg en precisie geschreven opstellen wordt de lezer immers zeer veel geboden: de acht opstellen en de als synthese fungerende inleiding vormen een (weliswaar fragmentarisch) overzicht van Huizinga's weg tot de geschiedenis en van zijn zorgen als historicus. De eerste drie opstellen gaan over de ‘voorgeschiedenis’ van de ‘salto mortale’ die Huizinga in 1905 op de Groningse leerstoel geschiedenis bracht: over het werk van Huizinga's vader, hoogleraar fysiologie en farmacologie, en de invloed van diens strenge wetenschapszin op zijn met een uitbundige fantasie begiftigde zoon, over de Groningse studententijd en het contact met de Beweging van Tachtig, en over de taalkundige en Indologische studies, waar Huizinga zich aanvankelijk aan wijdde. In de daaropvolgende artikelen wordt een aantal aspecten van Huizinga's werkzaamheden als historicus belicht: zijn sympathie voor de vrijzinnige traditie in de Nederlandse geschiedenis, zijn analyse van de moderne Amerikaanse beschaving, zijn theoretische overwegingen over de taak der cultuurgeschiedenis, zijn visie op de eigenheid van de Nederlandse natie en tenslotte zijn weinig gemakkelijke verhouding met Menno ter Braak.
Een aantal van deze themata is natuurlijk ook in de oudere literatuur aan bod gekomen. Krul heeft echter gebruik gemaakt van veel ongepubliceerd materiaal, waaronder Huizinga's aantekeningen voor zijn colleges in Groningen en Leiden. Daardoor is hij erin geslaagd heel wat tot nog toe onbekende of onderbelichte facetten van Huizinga's leven en werk te beschrijven: de indruk die Rémy de Gourmont en J.-K. Huysmans op de jonge Huizinga maakten, de complexe wording van Herfsttij der Middeleeuwen (1919), de relatie met de antropoloog en geleerde avonturier B. Malinowski... Krul