Ons Erfdeel. Jaargang 35
(1992)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdArchitetti della FiandraHet stond mooi op de voorgevel van het Belgische paviljoen in de Giardini van Venetië: Architetti della Fiandra (5e Architectuurbiënnale in Venetië: 8 september tot 6 oktober 1991), met, voor wie het in het Italiaans niet begreep, tussen haakjes een Engelse vertaling. Herinneringen kwamen boven aan tijden waarop ‘Fiandra’ in Europa een begrip was. Maar het was ook mooi om, binnen in het paviljoen, het werk van een jonge generatie Vlaamse architecten te zien die goed op weg is dit begrip weer nieuw leven in te blazen.Ga naar eind(1) Het initiatief voor de tentoonstelling werd genomen door Marc Dubois van de Stichting Architectuurmuseum en werd enthousiast ontvangen door de toenmalige minister van cultuur Patrick Dewael. Na de tentoonstelling van Vlaamse kunst in 1990 in een Venetiaans palazzo is ook de expositie van de actuele Vlaamse architectuur de buitenlandse critici niet ontgaan. Er werd niet alleen boeiend werk tentoongesteld, ook de presentatie ervan was voortreffelijk. Voor de keuze van de werken, of beter, architecten tekende Marc Dubois, voor de presentatie Christian Kieckens, eveneens van de Stichting Architectuurmuseum. Ze hebben niet geprobeerd de rijke schakeringen op het architectonische vlak vandaag de dag onder één noemer te brengen en een vals soort Vlaamse identiteit naar buiten te brengen. Ze kozen resoluut voor de vitale verscheidenheid van de persoonlijke aanpak, die geen behoefte heeft om zijn wortels te verloochenen, maar zich evenmin tot navelstaren laat verleiden. De titel gaf dit uitgangspunt al correct weer. Het ging niet om | |
[pagina 287]
| |
Vlaamse architecten, maar om architecten uit Vlaanderen. Zoals hun collega's uit andere landen, zijn ze in eerste instantie met architectuur bezig en met de plaats die deze in onze hedendaagse maatschappij kan innemen. Ze werken eerder aan identiteit, dan zich door een vermeend identiteitsbegrip te laten inpakken. Ook in de presentatie kwam deze benadering helder en overtuigend tot uiting. De hiërarchische ruimte van het paviljoen (het eerste nationale paviljoen in de Giardini, in 1907 door L. Sneyers ontworpen en nu aan een herziening toe die aan Bob van Reeth werd toevertrouwd) had door een even ingenieuze als eenvoudige ingreep een ware metamorfose ondergaan. Met een doorlopend systeem van ‘toonbanken’, getimmerd uit planken van blank grenehout werden de verschillende ruimten met elkaar verbonden en kreeg het geheel een duidelijke samenhang. Er ontstond een soort atopisch vlak - een juiste metafoor voor de realiteit waarin de actuele architectuur werkt - waarop de uiteenlopende architectuurbenaderingen naast en tegenover elkaar kwamen te staan, zonder elkaar ook maar enigszins in het gedrang te brengen. Samen vormden ze een leuk, speels geheel. Er straalde uit dit geheel een bescheiden maar overtuigende vitaliteit, een zeldzame waarachtigheid en vanzelfsprekendheid. Op de kermis, die de Biënnale van Venetië is, was het een verademing. Alles was in orde, verzorgd, volledig zichzelf, niet opgetuigd of afgelikt, zonder enig spoor van gezochtheid of behoefte om zich te manifesteren. De presentatie was echt. Ze liet het werk voor wat het was, niet meer en niet minder, en zo was het goed. Die realiteitszin kwam verder nog tot uiting in de serie foto's van ‘Belgische toestanden’, de anonieme doorsnee Vlaamse woningbouw, die het bewuste werk van de architecten begeleidde. Als informatieve aanvulling werden ook de recente
Architectuurbiënnale Venetië 1991 ‘Architetti della Fiandra’.
publikaties betreffende de Vlaamse architectuur tentoongesteld. Een tiental architecten was uitgenodigd om in dit kader zelf hun werk te presenteren. Er werd geen overzicht nagestreefd, maar een interessante doorsnede van wat er leeft, met hier of daar zelfs een primeur, zoals het ontwerp voor het Raveelmuseum in Machelen van Stéphane Beel (waarvoor de toenmalige minister Dewael in zijn begroting de financiering opnam), of het ontwerp voor een nieuwe vestiging van de Kredietbank in Brussel van Bob van Reeth (dat het moest afleggen tegen een monumentaal pseudo-ontwerp van dertien in een dozijn). Die twee ontwerpen geven een goed beeld van de situatie van de architectuur in Vlaanderen op dit moment. Van de ene kant is er het hoopgevende teken, dat het officiële beleid eindelijk blijk geeft van een zekere gave des onderscheids en durft op te komen voor een intelligente architectuur zoals die van het Raveel-museum te Machelen. We moeten teruggaan naar de jaren zestig en het GalloRomeins museum te Buzenol van Brodzki om een waardig vergelijkingspunt te vinden. Hoe hoopgevend ook, een reden tot vroegtijdig juichen is deze unieke overheidsbeslissing allerminst. Het museum in Buzenol verkeert in een erbarmelijke staat. De beslissing voor het Raveelmuseum kon slechts genomen worden dankzij een politiek compromis. Daartegenover staat het feit, dat het gemeentebestuur van Oostkamp, dat in een meervoudige opdracht een ontwerp van Beel had bekroond en zich de lof van een verlicht beleid had laten welgevallen, achteraf schaamteloos dit bekroonde project opzij legt en de opdracht, onder het mom van een nieuwe lokatie, aan een andere architect toekent. Waar is de deontologie van de architect? Wat het Belgisch paviljoen in Sevilla betreft, het ziet er naar uit, dat de Belgische staat het grondig betreurt dat hij zich tot een architectuurprijsvraag heeft laten verleiden. Alles wordt in het werk gesteld om de kwaliteiten van het project naar beneden te halen. Maar laten we ons voorlopig vasthouden aan het Raveel-museum als een eerste teken van een nieuw beleid. Met de privé-opdrachtgevers, o.a. degenen die zich erop beroepen ‘van hier’ te zijn, is het immers nog treuriger gesteld. De ambivalentie van prijsvragen of meervoudige opdrachten komt in dit geval om de hoek kijken. Men verbergt zich achter een schijnbare objectiviteit om te kiezen voor een ellendig project waaruit geen architectonische intelligentie, maar alleen de macht van het geld blijkt. Zelfs het BAC, dat in het Belgische paviljoen met een paar mooie gebouwen van Paul | |
[pagina 288]
| |
Robbrecht en Hilde Daem, Stéphane Beel en M.-José van Hee, kon prijken, heeft in zijn recente architectuurbeleid blijkbaar afgehaakt. Van het kapitaalkrachtige Vlaanderen was er op de architectuurbiënnale maar weinig te merken. De overige projecten waren privé-woningen, behalve dan dat van Luc Delen, die zonder opdrachtgever zijn ideeën over architectuur en haar mogelijkheden in de huidige tijd door middel van even realistische als visionaire voorstellen naar voren blijft brengen. Zijn ontwerp voor ‘Antwerp, Next Cruise Stop’ is in dit opzicht opmerkelijk. De kwaliteit van de ‘Belgische’ woningbouw, zoals die in Venetië werd getoond, is indrukwekkend. De buitenlandse recensenten, waarover we het al hadden, is het niet ontgaan. Het huis van Roosmalen in Antwerpen van Bob van Reeth stond er; voortaan onmisbaar als symbool van de doorbraak van de nieuwe architectuur in Vlaanderen. Ernaast was er de villa M. in Zedelgem van Stéphane Beel, het
Co Westerik, ‘BOR I-M’, olie op de doek, 1986.
penthouse Mariën-Meert in Brussel van Paul Robbrecht en Hilde Daem, de woning Vanderpooten in Dilbeek van Eugeen Liebaut, het huis Pay in Laken van M.-José van Hee, het huis K. te Z. van Henk de Smet en Paul Vermeulen en een villa in Brasschaat van Xaveer de Geyter, stuk voor stuk boeiende werken. Een geflatteerd beeld van de architectuur in Vlaanderen was het wel, maar is het beste niet goed genoeg om er zich aan te spiegelen?
Geert Bekaert |
|