Conrad Busken Huet (1826-1886).
nu te beschrijven? Praamstra onderscheidt vier fasen: de jaren 1855-1859, waarin de literatuur voor Huet nog een dienende en zelfs stichtende functie heeft, al verkondigt hij reeds het beginsel, dat kunst passie is; de periode rond zijn medewerking aan
De Gids (1860-1868 ), waar hij naar het voorbeeld van Sainte-Beuve leven en werk van de auteur voortaan als een eenheid ziet en door sterk evaluerende kritieken aan de Nederlandse literatuur leiding wil geven; de tijd in Nederlands-Indië (1868-1876), gekarakteriseerd door een verruiming van zijn kritische optiek, in die zin dat hij niet langer alleen maar evalueert maar ook gaat interpreteren, verklaren en toelichten; de laatste levensjaren te Parijs (1876-1886), waarin bij een verdere verbreding van zijn literaire horizon, zijn kritische oordeel zich nog verfijnt en verdiept.
Aan elk van deze periodes wijdt de auteur een uitvoerig hoofdstuk. Tussendoor worden nog twee hoofdstukken ingelast, die telkens een bijzonder aspect van Huets kritische arbeid belichten. In het eerste worden, uitgaande van zijn opstel over Bilderdijk (1860), zijn poëzie-opvattingen onder de loep genomen. Het tweede behandelt zijn visie op de literatuurgeschiedenis, aan de hand van zijn bijdragen over oudere letterkunde.
Praamstra komt tot de slotsom, dat Huet als criticus literair historisch gezien zowel romantische als realistische kenmerken vertoont. Het realisme is daarbij het belangrijkste. Als romantisch valt de haast religieuze status die hij aan de kunst toekent te bestempelen, waarbij de kunstenaar fungeert als profeet of apostel. Realistisch is de steeds herhaalde eis van waarheid, natuurlijkheid en objectieve weergave van de werkelijkheid, zij het met inachtneming van een aantal burgerlijke fatsoensnormen; de voormalige dominee in hem verloochende zich nu eenmaal nooit helemaal. Zo was hij het b.v. niet helemaal met Flaubert of Zola eens maar wel met George Eliot, die hij als de belangrijkste literaire verschijning in Europa ná Goethe beschouwde.
Deze en andere beperkingen verhinderen echter niet, dat Huets betekenis aanzienlijk genoemd mag worden. Door zijn aan Sainte-Beuve (in mindere mate aan Vinet en Taine) ontleende methode schonk hij de Nederlandse literaire kritiek een wetenschappelijke grondslag, zodat Tachtig en latere generaties haar als een volwaardig genre konden beoefenen.
Dit zijn kort samengevat de hoofdlijnen van Praamstra's rijke en veelzijdige studie, waarvan de grootste verdienste misschien nog wel is, dat zij tevens uitgroeide tot een treffend geestelijk portret van de man, die na Multatuli in de negentiende-eeuwse, Nederlandse letterkundige wereld voor de meeste opschudding zorgde. Huet, die zelf zoveel boeiende literaire portretten schetste, had zich geen beter monument kunnen wensen.
Karel Wauters
olf praamstra, Gezond verstand en goede smaak. De kritieken van Conrad Busken Huet, Ernst & Co., Amstelveen, 1991, 476 p.