Ons Erfdeel. Jaargang 35
(1992)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd‘Waar zwijgen is als spreken’ Verrassend poëziedebuut van Mariet LemsStrikt genomen is Een plooi in de afstand, de bij BZZTôH verschenen dichtbundel van Mariet Lems, geen debuut. Eerder publiceerde zij immers gedichten bij glasobjecten van Cees van OlstGa naar eind(1), terwijl de Stichting Lift in 1988 de uitgave verzorgde van Een schaduw als bewijs.Ga naar eind(2) Maar wanneer is er eigenlijk sprake van een ‘debuut’? Zodra een zelfstandige uitgave - voorzien van ISBN-nummer - op de officiële markt belandt, zodat verspreiding buiten de welwillende kring van vrienden, familie en bekenden in principe gewaarborgd is? Dit criterium blijkt in de literaire praktijk (wanneer men er tenminste van uitgaat dat een boek pas wérkelijk bestaat als het in bredere kring gelezen en door critici gesignaleerd wordt) veel te formalistisch te zijn. Kennelijk is voor de status van ‘literair debuut’ nog iets meer nodig: de handtekening en bijbehorende standing van een in het officiële circuit erkende uitgever. Sterker nog: wie als ‘amateurschrijver’ begonnen is (en Stichting Lift stelt zich in middels tal van activiteiten - waaronder ‘uitgave van eigen werk in boekvorm’ als ‘hoogste vorm van erkenning’ - nadrukkelijk ten doel het amateurschrijven te bevorderen) loopt nadien gerede kans door de professionals voorgoed te worden doodgezwegen. ‘Eens amateur, altijd amateur’, zo luidt al gauw het stigmatiserend oordeel.Ga naar eind(3) Een plooi in de afstand verdient dit gemakzuchtige stigma niet: Mariet Lems is een ‘geboren’ dichter, die zulke platgetreden paden als een met gemengde gevoelens geladen heimwee naar het landschap van de jeugd opnieuw in compacte beelden weet te vangen. Beelden die de tastzin verraden van oor en oog en hand. Om een en ander te verduidelijken citeer ik een gedicht uit de tweede cyclus van de bundel (die overigens heel hecht gecomponeerd is), ‘Ergens de moeder’:
Ik word weer tien geen moeder die het ziet
ze mag geen mes de taart blijft ongesneden
we ruilden even
alles is in huis ik was en strijk
een gat in het verleden
haar ogen en mijn kinderjurkenuit
soms als een hand de beelden uit
de plooien strijkt word ik het kind
dat wegkruipt in mijn huid
In dit citaat komt niet alleen een van de hoofdthema's van de bundel naar voren - de speurtocht naar een persoonlijk verleden en wat daarvan, schrijvenderwijs, mag overblijven - Mariet Lems toont hier ook haar ambachtelijk raffinement, tot uiting komend in een veelheid van procédés. Opvallend is de voorkeur voor het enjambement, waarvan de functie nog versterkt wordt door het feit dat Lems vrijwel nergens interpunctietekens gebruikt. Het effect hiervan is tweeërlei: er ontstaat een soepele ritmiek (men wordt immers gedwongen over de versregels heen te kijken), terwijl tegelijk een gelaagd meervoud van betekenissen bewerkstelligd wordt. Uiteraard loopt men bij een dergelijke bewust aangebrachte dubbelzinnigheid het risico onverstaanbaar te worden, - of een gevaar waar sommige gedichten niet helemaal aan ontkomen - te blijven steken op het niveau van goedkope ‘woordspielerei’. In het betreffen- | |
[pagina 283]
| |
de gedicht is dit betekenismeervoud echter buitengewoon functioneel, omdat alles tenslotte draait om de vraag - mogelijk geworden door een afstand in tijd - wie de moeder is en wie het kind: ‘We ruilden even’. In de tweede strofe wordt bovendien een procédé toegepast waar ooit de Symbolisten het patent op hadden: de verbinding van het abstracte met het concrete. Door zoiets veelomvattends als ‘het verleden’ te verbinden met ‘een gat’ in gestreken wasgoed (vers 5) blijft het zintuigelijke niveau intact. Dat vind ik misschien wel het mooiste van Een plooi in de afstand: het figuurlijke blijft geënt op ons lètterlijk voorstellingsvermogen. Ook wanneer je als lezer op het verkeerde been wordt gezet (heel fraai vind ik in dit verband de apokoinouconstructie in vers 7, als gevolg waarvan het niet alleen gaat om een hand die iets ‘uit-beeldt’, maar ook om beelden die uit de plooien worden gestreken), volgt een signaal dat het oorspronkelijk betekenisverband herstelt. Aan het slot van het gedicht zijn we terug bij het begin en is de ‘rolwisseling’ compleet. Maar schijn bedriegt, want dit ene gedicht staat niet op zichzelf. Mede dankzij de compositie van de bundel treedt een fundamenteel verschil tussen moeder en kind naar voren; het kind van nu - zelf inmiddels moeder - blijkt uiteindelijk in maar één landschap te wonen: het landschap van de Taal, ‘waar alles stopt / wat niet te volgen is / waar zwijgen is als spreken // daar komen zachte muren op je af / ze zeggen niet voor straf // maar als je binnen bent / kun je er niet meer buiten’. Het zijn vooral de dichters - Rilke, A. Roland Holst, Vasalis - die het menselijk landschap bewoonbaar maken. Zij fungeren voor de ik-figuur van Een plooi in de afstand als gids. Na het programmatische ‘Keerpunt’ (het gedicht waarmee de bundel opent en waaruit het hierboven geciteerde fragment afkomstig is) wordt onder hun leiding de terugtocht ondernomen. ‘Ergens de vader’, zo heet de eerste cyclus en hij is van de bloedverwanten het meeste nog nabij: ‘de kracht van lichte voeten / door ons huis aan de rivier / rietpluimen wuiven op zijn adem / blad voor blad / geeft hij de woorden ander onderdak’. Ook de bundel in zijn totaliteit is cyclisch van structuur. Na ‘Ergens de vrouw’ (III) en ‘Ergens de liefste’ (IV) volgt een drietal gedichten over de Gantel, een inmiddels gedempt riviertje nabij Papendrecht, waar het ouderlijk huis ooit stond (‘het riet bevriest / als ik het pakken wil’). Een zó letterlijke delging van het verleden kan men amper symbolisch noemen: wat water was, wordt zandgrond - ‘wonderlijk geplooid’. Ten slotte blijft alleen het ‘Elysium’ over: het huis van dichters dat het ‘Keerpunt’ antwoord geeft. Ik citeer het - als ruimhartig eerbetoon aan een fraai debuut (maar adeldom verplicht!) - in zijn geheel:
ELYSIUM
Nu
wil ik een huis van dichters
zwijgend verbonden door het wachtwoord
stem
Rilke, Roland Holst, Warmond
‘Warmte, een woonplaats’
bovenaan de trap
een zolder wit papier
en daar
dicht boven mijn PC
Vasalis door het oog van Paul Citroen
‘Sotto Voce’
wachten op het woord
ten slotte
instemmen met de regels
van het rantsoen
Anneke Reitsma mariet lems, Een plooi in de afstand, BZZTöH, 's-Gravenhage, 1990. |
|