De val
Zó hoog gestegen, als Groot Vertaler zowel als Groot Auteur, (hij had ook nog een Braziliaanse ridderorde en de Van der Hoogtprijs ontvangen) was het leven voor August Willemsen - op zijn eenzame post - niet altijd even gemakkelijk. De val (le piège) in de vorm van een fles sterke drank, stond voortdurend wijd open, en telkens tuimelde August Willemsen er weer in, om pas daarna te beseffen hoe verlammend hij vastzat en met hoeveel worstelingen het gepaard ging om zich weer voor korte tijd te bevrijden. Kortom, August Willemsen raakte volkomen verslaafd aan de alcohol en al zijn ‘vallen en opstaan’ droegen uiteindelijk alleen maar bij tot De val (la chute), die wéér een onvergetelijk ‘document humain’ in de serie Privé-Domein zou opleveren.
Aan het begin van het boek beschrijft August Willemsen hoe hij op 10 december 1990 - met vier flessen wodka plus anderhalve liter Fanta om de smaak weg te spoelen - ten val komt: ‘- Ik wilde “Help” roepen, me realiserend dat ik behalve de Beatles nog nooit iemand “help” had horen roepen’.
Voilá. Dit is August Willemsen - zelfs met ernstige onderkoelingsen ondervoedingsverschijnselen, een bloedende maar onbelangrijke hoofdwond, een gekneusde linkerelleboog, een bloeduitstorting op het linkerschouderblad, een gebroken linkerheup - ten voeten uit. Al maakt hij de grootste doodsmak, hij zal niet vergeten elk woord te wegen, te proeven, te keuren. Vertaler en stilist vallen sámen, vormen één samenval in De val.
Maar De val beschrijft vooral de toevallige samenloop van omstandigheden die August Willemsen temidden van een ‘nieuwe wereld’ doet belanden: de onbegrijpelijke wereld van het klootjesvolk, het ‘teeveevee’ dat zijn kop niet kan houden, dat zijn sigaret niet wil doven, dat geen rust in zijn reet heeft en ook een ander geen rust gunt. Al dat vee behoeft dezelfde verzorging als hij, zit in hetzelfde schuitje, waar een steeds meer ontluisterend beeld van overkomt. Maar August Willemsen ontluistert tegelijkertijd ook zijn eigen beeld door de grote chaos te schetsen die - zoals uit zijn brieven aan de filmer Kees Hin blijkt - alleen maar toenam, vóór ‘de val’. De scherpe blik waarmee hij zichzelf in de zich steeds vervormende spiegel beziet, verdwijnt zelfs niet tijdens het hallucineren:
‘Het is nu het stilste uur van het etmaal. Toch hoor ik mijn bovenbuurman rommelen. Weet hij dat ik hem hoor? Zijn hond zwijgt. Ik tik. Hij rommelt. Hij leeft.
Het ruisen van de regen op de takken is de mooiste muziek. Ook als het, zoals nu, niet regent. Want dan schrijf ik het op, en dan is het waar. Goede waar of slechte waar, wat het ook zij, maar waar. Een letter liegt niet.
Vijf over half 6. Het einde van de nacht. Een boterham met rosbief, zout en wodka. En een appel. Fruit redt mij. Het waait niet, God zij geloofd en beprijsd.’
Deze ‘waanzinnige’ notities zitten zo vól leven dat je er mee méé blijft leven, ondanks de