Nescio (1882-1961).
van de spreektaal geven zijn werk een opvallend realistisch karakter.
Aan de definitieve versie van De uitvreter ging een hele ontstaansgeschiedenis vooraf. Frerichs, die ongehinderd gebruik kon maken van het Nescio-archief, selecteerde alle (meestal onvoltooide) verhalen, schetsen en fragmenten die maar enigszins verband houden met het definitieve verhaal (op basis van ‘anekdotes, motieven, locaties, formuleringen en ideeën’ (p. 224). Zo zijn er negen handschriftelijke (geautoriseerde) bronnen. Daarnaast reconstrueerde Frerichs vier verschillende versies in nethandschrift. Die redacties worden door paralleldruk (in horizontale lagen) overzichtelijk en lezersvriendelijk weergegeven (tekstendeel).
De historisch-kritische uitgave bestaat uit twee delen: een (geëditeerd) tekstendeel (met als ‘leestekst’ de laatste versie die de auteur concipieerde), aangevuld met een selectie uit de brieven, en een apparaat met een omstandige inleiding over de editiewijze, commentaar per fragment of verhaal (overlevering), een manuscriptenen drukvariantenapparaat, een lijst diakritische tekens en een bibliografie.
In haar ‘Verantwoording’ gaat Frerichs in op de methodische problemen die de selectie met zich meebracht. Het zou verkeerd zijn de eerdere fragmenten te bestuderen vanuit de kennis van de definitieve redactie, dus in functie van het eindresultaat (1911). De editeur moet a.h.w. stap voor stap meedenken met de auteur. Op die manier zal Frerichs ook inzicht verwerven in de werkwijze van Nescio en de genese van De uitvreter. Ook het vaststellen van de chronologie zorgde voor problemen. Topologie, historische referenties, onderzoek van manuscript en ductus (schrift van de hand) zorgden (soms) voor uitsluitsel. Hoewel zij zich voornam de tekstverschuivingen (qua structuur, themata, personages) niet interpretatief te benaderen, is een dergelijke benadering (de zogenaamde genetisch-interpretatieve studie) onvermijdelijk gebleken (wat zij ook grif toegeeft, p. 38, p. 226). Die werkwijze zorgde er wel voor dat de studie voor een ruimer publiek toegankelijk is. Doelstelling van deze studie is niet een nieuw inzicht in het verhaal te verschaffen, maar wel bewondering voor het eindresultaat te genereren.
In het prachtig uitgegeven variantenapparaat (tekstverantwoording) worden alle typografische verschillen (manuscripten, drukvarianten), verschrijvingen, spelfouten, interpuncties en afkortingen systematisch gepresenteerd. Schema's in het commentaargedeelte stellen de (soms complexe) transformaties aanschouwelijk voor. In de commentaren bij geëditeerde teksten legt Lieneke Frerichs een fundamentele filologische eerlijkheid aan de dag: suggesties, speculaties, hypotheses (vooral wat datering, eventuele verbanden en historische/topologische referenties betreft) worden omzichtig geargumenteerd. De studie heeft de kwaliteit ruimte te laten voor nog andere plausibele verklaringen. Waar nodig verwijst zij ook naar biografische feiten en ze duidt op mogelijke invloeden van lectuur en schrijvers.
Na het hoofdstuk over ‘Vervolgverhalen op De uitvreter’, waarin de editeur, hoewel dit niet tot het onderzoeksgebied van de studie behoort, latere bewerkingen omschrijft, volgt een boeiende uiteenzetting over ‘De genese van De uitvreter’. Frerichs' conclusies over de thematiek van Nescio's werk en Grönloh's levensfilosofie vormen een onmisbare bijdrage tot (én rectificatie van) de bestaande literatuur hieromtrent. Dat het personage van de uitvreter Japi een amalgaam aan levenshoudingen incorporeert (van de prille christen-anarchie tot de mystiek en transcendentie in het verhaal Insula Dei) en niet zozeer geënt is op een bestaande figuur is één van Frerichs' opmerkelijkste bevindingen.
Dat elke tekst (en elk genre) zijn eigen eisen stelt, impliceert dat telkens een aangepaste editietech-