Culturele kroniek
Literatuur
Stand van zaken
Op de omslag van Stand van zaken, de nieuwste bundel van Anton Korteweg, staat ‘Het meisje met de parel’ van Johannes Vermeer. Over haar schouder kijkt ze ons aan, argeloos, vragend, onderzoekend, lief, in elk geval onvergetelijk. Het schilderij uit 1665 hangt in Het Mauritshuis te Den Haag, de stad waar de dichter als hoofdconservator van het Letterkundig Museum zijn werkdagen doorbrengt. Niet alleen wil hij dit prachtige portret tot de zegeningen van zijn bestaan rekenen, hij wijdt er ook een gedicht aan. En hij is, zoals hij zelf het beste kan weten, niet de eerste. Korteweg stelde in 1990 voor de Federatie van Musea in Zuid-Holland de bloemlezing Mijn oog komt niet tot rust samen en nam daarin Albert Verweys korte gedicht over hetzelfde schilderij op. Op een afbeelding van Oermeers vrouweportret
Waartoe die vrouw zich voorbereidde?
Dat ze om Vermeer van dienst te wezen
Het zonlicht van het duister scheidde.
Wat heeft hij haar in ruilgegeven?
De schoonheid en het eeuwig leven
Het slot van dit vers kan een stereotiep, Vondeliaans eerbetoon
Anton Korteweg (o1944).
worden genoemd, maar het begin is suggestief. Misschien bedoelt het alleen het clair-obscur, maar de gedachte aan andere dan schilderkunstige dienst speelt door de regels. Was het Verweys gedicht dat Korteweg op het idee bracht het meisje nogmaals te beschrijven, anders, beter? In ieder geval heeft hij een veel persoonlijker verhouding met haar. Haar ogen herinneren hem aan God, die eens van belang was; ze zien hem ‘altijd overal’. Haar blik tolereert zijn bestaan, wekt het verlangen naar haar eigen verlangen, dat dan op hem gericht zou moeten zijn. Maar zoiets, stelt hij in bescheiden oprechtheid vast, kan hij van haar ogen niet gedaan krijgen. Het is al mooi, dat hij - en dan in diverse betekenissen - van die blik niet hoeft weg te gaan. Het zegt veel over Kortewegs poëzie dat hij dit alles en meer in maar dertien regels weet onder te brengen. Dat kan alleen bij een Horatiaanse geserreerdheid. De dichter rekent daarbij trouwens op het snelle begrip van de lezer, dat aan een half woord maar eens genoeg moet hebben. De onafgemaakte gedachte, de reticentie, is geen ongewone stijlfiguur in dit werk. Het wordt tijd dat sleutelgedicht te citeren.