Uit dit alles blijkt dat bepaalde stijlverschijnselen wel degelijk meetbaar zijn. Maar is daarmee werkelijk ook veel over de ‘echte’ stijl gezegd? Waarschijnlijk niet. Volgens de definitie die we van stijl gegeven hebben, zijn zinslengte en woordlengte als zodanig niet eens echte stijlkenmerken. Bepaalde clusters van stijlkenmerken als eenvoud versus complexiteit zijn in de praktijk sterk afhankelijk van woordof zinslengte. Maar daar mag niet de conclusie uit worden getrokken dat per definitie teksten met een geringe gemiddelde zins- en woordlengte ook stilistisch eenvoudig zijn. (Inhoudelijk hoeven ze al helemaal niet eenvoudig te zijn. Daar gaat het echter hier niet om).
Nu keren we terug tot de ons inmiddels vertrouwde Stijlmeester. Hoe realistisch zijn de eisen die we gesteld hebben aan zijn stijlonderscheidend en -adviserend vermogen?
Eis 1: Stijlmeester berekent alle relevante stijlkenmerken. Zolang we niet veronderstellen dat Stijlmeester ook nog eens heel wat kennis van de grammatica met zich meetorst en zelfstandig kan ontleden zullen het allemaal heel oppervlakkige kenmerken zijn. Zo is de verhouding tussen de aantallen zelfstandige naamwoorden en werkwoorden in de tekst op zich een goede stijlindicator. Maar om deze te kunnen berekenen zal hij (momenteel nog niet bestaande) ontleedprogramma's moeten gebruiken.
Dan is er nog een aantal vragen dat opgelost dient te worden. Hoe groot is een stuk tekst minimaal om voor stijlanalyse vatbaar te zijn? Dat hangt natuurlijk van de verlangde gedetailleerdheid af. Maar hoe gedetailleerd wenst de gebruiker zijn stijlprogramma? En zou hij humor toevallig ook niet relevant vinden? Kunnen we daar geschikte indicatoren voor vinden?
Eis 2: Stijlmeester beoordeelt de geschiktheid van een tekst. Dat zou natuurlijk heel aardig zijn. Onder geschikt kunnen we uiteenlopende kwaliteiten verstaan: leesbaar, aantrekkelijk, begrijpelijk. Over begrijpelijkheid laat Stijlmeester zich begrijpelijkerwijs niet uit, maar leesbaarheid en aantrekkelijkheid worden wel door hem gewogen en van een gewicht voorzien, dat, gerelateerd aan door de auteur opgegeven doelgroep en doel, uitmondt in een eindoordeel plus een vermelding van de zwakke stilistische kanten, en de ernst van deze zwakten in het licht van hetzelfde doel en dezelfde doelgroep.
Dit alles moet mogelijk zijn, mits op termijn via leesonderzoek bekend wordt in hoeverre nauwkeurig omschreven stijlkenmerken samenhangen met appreciatie van lezers.
Eis 3: Stijlmeester kan zelf corrigeren. Misschien vergis ik me, maar ik denk dat hij zichzelf daarmee belachelijk maakt. Dat heeft te maken met de noodzakelijke beperking die we Stijlmeester oplegden. Hij kan immers alleen statistische afwijkingen constateren. Hij kan bijvoorbeeld vinden dat ik in de loop van dit artikel veel te veel het woord stijl gebruik. Maar welk alternatief biedt hij me? En op welke plaatsen moet hij mij dat alternatief ter correctie voorleggen?
Conclusie: stijl is een beetje te meten, maar we weten niet of we daar uiteindelijk veel aan hebben.