Rik Vermeersch, ‘Bravo’, gips-acryl, 1981.
transformaties ondergaan. Eén constante echter is gebleven: de figuratieve uitbeelding van de werkelijkheid. Vanaf de eerste, nog bijna academische tekeningen, is er al een neiging waar te nemen om het spel van licht en donker, van open en gesloten te beklemtonen. De materialiteit: potlood, viltstift of acryl, inkt, olieverf of lak is daarbij duidelijk geen hinderpaal, maar bewijst de rusteloosheid, het ongeduld om de onderwerpen neer te zetten. In een volgend stadium wordt de fotografie in het beeldend concept geïntegreerd als een verwijzing (vermaning?) naar de voortschrijdende beeldcultuur. Maar blijkbaar voldoet deze techniek de kunstenaar niet en hij schakelt weer over op het pure schilderen, waarbij de materialiteit van de verf een essentieel bestanddeel van zijn inzicht is. In de jaren die daarop volgen worden tekeningen en schilderijen bevlogener, de achtergronden krijgen een ruimere betekenis, de factuur wordt wilder en deint tenslotte uit naar enkele abstracte composities. Hij gebruikt alle beschikbare technieken, die soms verwijzen naar het pointillisme of naar het expressionisme en de kleur van Van Gogh, waarna weer uiterst verfijnde tekeningen ontstaan. Het blijft een heen en weer schommelen tussen traditie en totale vrijheid. En weer vallen we terug op een tekst van de kunstenaar: ‘Kunst is voor mij niets anders dan het leven zo echt mogelijk namaken in beeld, opnieuw, opnieuw,... om greep op dat ongrijpbare te krijgen. Akademische kunde en kennis lijken mijn grootste vijanden. Het gaat over het mysterie der aanwezigheid dat
Rik Vermeersch, ‘Zittende vrouw’, inkt op papier, 1987.