Met benieuwdheid. Het is twee minuten
voor nu. Ik ontbied dit moment.
Ik trek even aan mijn sigaar en zeg: Wel?’
Waarna: wit blad.
(Tien jaar geleden, in Met een klank van hobo, klonk een vergelijkbare passage niet echt optimistisch maar zeker niet wanhopig: ‘Ik steek nog even een sigaar / niet op, drink nog even niet van een glas Marc, / wacht nog even op wat ik heb, bedachtzamer. // Want we hebben de tijd. / (...) We hebben de verleden tijd’.)
Hebben en houden, met die werkwoorden (die samen zoveel betekenen als een bestaan) heeft De Coninck iets. Niet alleen gebruikt hij ze betrekkelijk vaak - vooral vanaf zijn derde bundel Met een klank van hobo - hij is er ook in zijn gedichten over gaan denken. Ze staan voor het thema dat hem het meest bezighoudt: verlies.
De net geciteerde regels uit Met een klank van hobo laten zien hoe de dichter toen dacht over dat ‘hebben’. Hij schrijft over ‘verliezen, en hoe dat kan verrijken’. Hij kon toen nog hebben wat hij eigenlijk kwijt was: ‘de verleden tijd’, gemis, ‘wat verloren is’. Kortom, hij had nog tijd, nog leeftijd - hij kwam nog niet in aanmerking voor ouderdom.
In De hectaren van het geheugen wil de dichter nog wel ‘zoals de Ardennen, met hun hart van eeuwen leegte / en steen: groots leren leven met verlies’. Maar de titel van een van de reeksen spreekt boekdelen: ‘Ik zie wat ik heb. Ik heb dat ik zie’. Niks groots dus (behalve dan een aantal gedichten in deze bundel). Er bleef de dichter toen: vaststellen dàt. Tot het besluit komen dat hij had gehad. Of, zoals het staat in ‘Te voet over de Lethe’, de beste reeks gedichten die De Coninck tot nog toe heeft geschreven: ‘Een man raakt het kwijt en sterft van tekort’.
Het kan cru klinken, maar in Enkelvoud is deze dichter geen stap verder gekomen. Dat is niet kwalitatief bedoeld, al blijf ik De hectaren van het geheugen De Conincks sterkste bundel vinden, een boek dat van hem moet en zal blijven. ‘Geen stap verder’ wil zeggen: dat een oude, goedmoedige voorspelling van de dichter over zichzelf niet uitkomt. In Zolang er sneeuw ligt dacht hij nog:
ik droom van een revolutie
die alles zal wegschateren,
dan zal er niet meer gelachen worden!
schrijf ik op mij 30. en glimlachen
is helaas wat je daar vermoedelijk
Ik merk bij deze dichter nu, bijna op zijn vijftigste, geen glimlach. Enkelvoud is een sombere bundel, somberder dan de voorgaande - maar in wezen niet anders. (In zekere mate is deze bundel zelfs een tour d'horizon van zijn werk.) Deze dichter is begonnen met verlies - ook De lenige liefde is niet zo'n jolige bundel - en heeft daar geen afdoend antwoord op gevonden, zovele gedichten lang.
In Met klank van hobo staat ergens, onopvallend en terloops, deze regel: ‘Terwijl ik zelf niemand meer ben’. Hij is tussen grappen verstopt,