zelf met dit ontwikkelingsschilderij tekort gedaan. Hij was immers niet alleen de heruitvinder van veel stijlen, maar tevens een ingenieus graficus die de superieure techniek van Hercules Seghers opnieuw ontdekte. Hij was (interieur) architect en volgde daar het spoor van Bart van der Leck en onderhield vriendschap met Gerrit Rietveld. Hij was leraar en maakte wandplaten voor het onderwijs. Kortom: een kameleontische figuur die moeilijk in veelzijdigheid en vakbekwaamheid valt te overtreffen.
Desondanks moeten de auteurs van zijn monografie, een bundel essays, bij hun opdracht constateren, dat Van Leusden te weinig bekend is, al is daar de laatste tijd dan verbetering in gekomen.
Met de herontdekking van de Nederlandse bijdrage aan het surrealisme, zie ‘De automatische verbeelding’, de tentoonstellingen en het boek van 1989, kwam ook Van Leusden weer in het licht te staan. Zoals hij eerder het kubisme, het futurisme en het expressionisme had leren kennen en had beoefend en zoals hij in 1921 een verwantschap ontwikkelde met de constructivistische tendensen in De Stijl, zoals hij vervolgens El Lissitzky bij zich uitnodigde, zo bijna even ‘vanzelfsprekend’ ontdekte Willem van Leusden omstreeks 1930 het werk van Salvador Dali en liet ook daarvan een beslissende invloed op zijn verdere ontwikkeling uitgaan. Nee, zo helemaal vanzelf sprak dit natuurlijk niet. Het surrealisme werd in die tijd in Nederland allerminst hoog aangeslagen, laat staan aanvaard. Van Lensden echter zag er de mogelijkheden in; hij motiveerde anderen in een vernieuwende richting en hij putte uit de openbaring die het surrealisme voor hem betekende een kracht om ook zijn eigen werk in een veranderde thematiek en zienswijze te activeren. Van Leusden zou een epigoon genoemd kunnen worden, wanneer hij niet op zo'n persoonlijke manier deze nieuwe tendensen had ingepast. Iets anders is, dat hij daarmee nu ook weer niet een internationale
Willem van Leusden, Gezicht op de Dom, vanuit get zuidoosten, 1912/ 13. Ets, 58,2 × 70,4 cm, Gemeente archief, Utrecht.
roem oogstte, zelfs niet een grote nationale waardering.
Behalve een oorspronkelijk volgeling is Van Leusden een groot vakman geweest die niet zichzelf maar zijn kunst op de voorgrond wilde plaatsen. Hij heeft een omvangrijk oeuvre grafiek tot stand gebracht met hoogtepunten in de technische vaardigheid. Opnieuw, ook hier, luidde een ontdekking, nu van de etstechniek van Seghers, een verandering in zijn eigen werk in. En wederom geldt, dat de kunstenaar daar weinig eer mee behaalde.
‘Het creëren van het volstrekt nieuwe is nooit het voornaamste streven van Van Leusden geweest’. In dat beeld is hij door zijn biografen gerespecteerd. Dick Adelaar, Jos van Asperen en Michiel Roding hebben zich nauwelijks enige moeite gespaard om de gegevens omtrent Van Leusden na te vorsen en hun boek komt tot een overeenkomstige conclusie als zijn werk: het biedt niet voornamelijk nieuwe gezichtspunten, maar wel een doorwrocht onderzoek naar het scala van de vele facetten van de beeldende kunst waarin Van Leusden actief is geweest. Dat maakt deze bundel niet altijd even boeiend. De vele zwart-grijs-wit afbeeldingen dragen er eveneens toe bij, dat men de pagina's eerder doorbladert dan dat men stil staat en leest. Misschien was dat ook de drijfveer van Van Leusden: altijd verder. Die wedloop met de avantgarde is hier minitieus gedocumenteerd, zonder selectie. Dat is jammer, want al bladerend komt men menige verrassing tegen. Een confrontatie van zulke verrassingen had de spanning er meer ingehouden en had niet een zo droog boek opgeleverd, dat zijn ondertitel ‘essays over een verhard romanticus’ wel recht doet en daarmee ook Van Leusden; maar voor hem alleen zal het niet zijn geschreven... Het lijkt er nu veel op, of de auteurs de som van Van Leusden, zoals de schilder die zag in zijn schilderij ‘1907-1947’, hebben overtroffen, waarna ze de lezer met een ledenpop achterlaten.
Erik Slagter
dick adelaar, jos van asperen en michiel roding, Willem van Leusden, essays over een verhard romanticus, Kwadraat, Utrecht, 208 p.