Ons Erfdeel. Jaargang 35
(1992)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
pur sang: Peeters is een erudiet, een connoisseur die een absolute vrijheid opeist om te beoordelen wat waardevol is en wat niet. Zijn stellingen heeft de criticus - bekend recensent voor Vrij Nederland en sedert 1989 bijzonder hoogleraar in de literaire kritiek aan de Vrije Universiteit te Amsterdam - al in 1976 neergelegd in Het avontuurlijk uitzicht. Hij kantte er zich tegen de literatuurwetenschappelijke, academische benadering, tégen de closereading van de Merlinisten en tégen de marxistische, of anderszins ideologisch gekleurde benadering (i.c. de dogmatische kritiek van J.F. Vogelaar). Het standpunt dat Peeters in zijn jongste bundel, Echte kennis, verdedigt, dat literatuur die de naam verdient ‘bestaat bij de gratie van ideeën, van de inrichting van de wereld tot ideeën over literatuur’, is dan ook niet nieuw. In Alles moet over (1979) werd al aan de jonge Nederlandse schrijvers hun gebrek aan ‘denkwerk’ en ‘brede visie’ verweten, en in Hollandse pretenties (1988), een bundel opstellen over moderne Nederlandse essayisten, columnisten en polemici, ging de criticus op zoek naar ‘een karakteristiek ideografisch patroon’ in de Nederlandse essayistiek, met andere woorden: naar de onderliggende ideeën, de visie. Wat Peeters voorstaat, is een subjectivistische, personalistische kritiek, gekenmerkt door emotie, passie en vooral: ideeën. In het licht van Peeters' opvattingen houdt de bundel Echte kennis een soort persoonlijke triomf of genoegdoening in. Het gaat om een verzameling recensies en essays over schrijvers en boeken die het bestaan van de ‘echte’ literaire kennis illustreren - kennis ‘die zich bevindt tussen literatuur en ‘echte’ filosofie, sociologie en psychologie, tussen harde feiten en vage emoties’ (p. 21). Deze echte kennis nu, vindt Peeters niet alleen bij filosofen en schrijvers als Tsjechow, Flaubert, Thomas Mann en Musil, maar ook bij enkele Nederlandstalige auteurs als
Carel Peeters (o1944).
Hugo Claus in (Het verdriet van België), W.F. Hermans, G. Komrij, F. Kellendonk. Nog belangrijker wellicht - vanuit het oogpunt van Peeters - is, dat bij de representanten van het nieuwe proza in Nederland een aantal schrijvers naar voren komen met diepzinnige ideeënromans. Als voorbeelden van dergelijke romans, ‘romans die ergens over gaan’, behandelt Peeters: De lichtjager van Marja Brouwers, Mendels erfenis van Marcel Möring, De wetten van Connie Palmen en Tegenwoordigheid van geest van Dirk van Weelden. Verder worden nog genoemd: M. Februari, Bas Heijne en Eric de Kuyper. In zijn bundel Houdbare illusies (1984) had Peeters zes opstellen bijeengebracht over de schrijvers die in de jaren '70 debuteerden en die werden gekarakteriseerd vanuit hun groepering in De Revisor. De schrijvers van het zogenaamde ‘academische proza’ (Doeschka Meijsing, Oek de Jong, Nicolaas Matsier, Leon de Winter, Frans Kellendonk, Dirk Ayelt Kooiman) werden geportretteerd in hun samenhang met een literair klimaat dat werd gedomineerd door het spel met de verbeelding. Zowat één decennium later kan de criticus al met genoegen constateren dat zich manifest een ontwikkeling heeft voltrokken: de invloed van De Revisor vermindert, ‘niet meer het spel van verbeelding en werkelijkheid staat op de voorgrond, maar veeleer de literaire verwerking van het morele en emotionele in de werkelijkheid’ (p. 205). Deze overgang ‘van spel naar ernst in de literatuur’ wordt, volgens Peeters, gemarkeerd door Mystiek lichaam van Kellendonk (1984). Jammer dat niet ook nog aan Hoffman's honger (1990) van Leon de Winter aandacht kon worden besteed. Deze ‘existentiële’ roman past volkomen in de door Peeters gesignaleerde ontwikkeling. Ofschoon in Echte kennis een aantal eerder gepubliceerde essays en kritieken werden samengebracht, is de bundel - enkele herhalingen in de expliciteringen daargelaten - bewerkt tot een opmerkelijk homogeen geheel, met een duidelijke, persoonlijke visie. Een nadeel van deze boeiende, maar toch wel eenzijdige, want een beetje eenkennige visie, is dat de weigering van iedere wetenschappelijke fundering soms onheldere termen en onderscheidingen oplevert, zoals het nietdistinctieve onderscheid dat wordt gemaakt (n.a.v. M. Brouwers' De lichtjager), tussen psychologische roman, postmoderne roman en filosofische of essayistische roman. Toch gaat het, globaal beschouwd, om een sterk en overtuigend, zeer informatief boek, met oog voor de traditie en met de vinger op de polsslag van de literaire actualiteit.
Anne Marie Musschoot carel peeters, Echte kennis. Essays over filosofie in literatuur, De Harmonie, Amsterdam, 1991, 212 p. |
|