| |
| |
| |
‘Rosas’ met ‘Stella’, een choreografie van Anne Teresa De Keersmaeker (Foto: H. Sorgeloos).
| |
| |
| |
Kaaitheater, kunstenaarscentrum
‘Een daad van bewuste weerstand’
Jef de Roeck
JEF DE ROECK
werd in 1930 geboren te Ukkel. Studeerde klassieke en Romaanse filologie, wijsbegeerte, theologie en kerkelijk recht. Was cultureel redacteur bij het dagblad ‘De Standaard’ (1971-1988), medewerker voor Woorduitzendingen over toneel bij BRT 3 (1973-1983), redactielid en daarna hoofdredacteur van het tijdschrift voor theater ‘Etcetera’ (1983-1988), artistiek directeur van de Vlaamse Opera (1989). Publiceerde o.m. in ‘De Standaard’, ‘Toneel Teatraal’, ‘Etcetera’ en ‘Ons Erfdeel’.
Adres: Tervuursevest 123, bus 20, B-3001 Heverlee
In 1977 vierde de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (KVS) in Brussel zijn honderdste verjaardag. De Beursschouwburg, het Kunst- en Cultuurverbond en de Workshop vonden dat bij die gelegenheid ook het ‘andere’ theater aan bod moest komen. Hugo de Greef, toen losse medewerker van de Beursschouwburg, zou tegen september een festival op touw zetten. Dit speelde zich af in een grote tent en in een opgekalefaterde garage op het plein achter de KVS, een gedempt havendok, gelegen tussen de Arduinkaai en de Hooikaai. Vandaar: Kaaitheater.
Dit festival van ‘jong, modern en minder bekend toneel’ was het eerste in zijn soort in België. Andere instellingen, zoals het Kunst- en Cultuurverbond in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel, Théâtre 140 in Schaarbeek, Proka in Gent of de Warande in Turnhout, namen geregeld losse voorstellingen van buitenlandse, avant-gardistische of experimentele groepen op hun programma. Een festival van dit soort ‘eigentijds’ theater was er in België evenwel nog niet geweest.
Nu, vijftien jaar later, is Kaaitheater in de sector van theater- en danskunst een bekende naam geworden, in Brussel, in België én in het buitenland. Het is geen festival gebleven. Een tikkeltje overmoedig hadden de organisatoren zich in 1977 voorgenomen ‘Kaaitheater zachtjes voor de voeten van het publiek te leggen met de bedoeling dit gebaar jaarlijks te herhalen’. Het gebaar werd maar om de twee jaar herhaald, in de maanden april-mei, voor telkens tien- tot vijftienduizend toeschouwers en over verschillende zalen in de Brusselse agglomeratie gespreid, voor de laatste keer in 1985. Toen, na vijf festivals, gooide directeur Hugo de Greef het over een andere boeg. Sinds 1987 werkt Kaaitheater als produktiecentrum en organisator. Deze evolutie vloeide voort uit de activiteiten zelf, uit de bedoelingen en de praktijk, uit de motivering en de ervaring.
| |
Produktiehuis
In 1981 opteerde Hugo de Greef nog uitdrukkelijk
| |
| |
‘Julius Caesar’ door Needcompany. Regie: Jan Lauwers (Foto: M. Bisaerts).
voor de festivalformule, omdat ‘een festival een grotere aantrekkingskracht heeft dan de dag-aan-dag voorstellingen in één schouwburg’. Toch stond het voor hem niet vast dat Kaaitheater altijd een festival zou blijven. De artistieke impact van eigen produkties achtte hij van groter belang dan die van gastgroepen. Op de achtergrond leefde ook de overtuiging, die hij in 1977 al verdedigde, dat de Nederlandse cultuur in Brussel doorlopend ‘opvallend cultureel aanwezig’ hoorde te zijn. De Greef bestempelde de festivalformule in 1985 als ‘achterhaald’. ‘Permanente produktie en permanente presentatie’, luidde nu de leuze. Van september 1987 af schakelde Kaaitheater over op eigen artistieke activiteiten, het hele jaar door.
Kaaitheater werd een ‘produktiehuis’. Het treedt sindsdien op als producent van het werk
| |
| |
van kunstenaars met wie het ‘een gemeenschappelijke doelstelling’ deelt, nl. ‘theater te maken dat getuigt van een hedendaagse gevoeligheid’. Het biedt ze de mogelijkheid om hun creativiteit volgens hun eigen dynamiek te ontplooien. Het zoekt daartoe de nodige financiering en stelt ze een produktieapparaat (dagelijkse leiding: Celesta Rottiers) met technische ploeg (produktieleiding: Koen Bauwens), dramaturgie (Marianne van Kerkhoven), promotiedienst en administratie ter beschikking. Vervolgens presenteert het hun werk aan het Brusselse publiek en organiseert het er internationale tournees voor.
Daarnaast behoudt Kaaitheater zijn receptieve functie: het gaat door met de programmatie van buitenlandse gastvoorstellingen, bij voorkeur van artiesten bij wie affiniteit met de ‘Kaai-kunst’ wordt onderkend. Andere centra als de Beursschouwburg (aanvankelijk onder impuls van Kaaitheater), 't Stuc (Leuven), deSingel (Antwerpen), Vooruit (Gent), voeren op dit terrein een soortgelijk beleid, zodat Belgische kunstenaars en publiek geregeld met buitenlandse voorbeelden worden geconfronteerd. De spreiding ervan over het seizoen heeft evenwel niet dezelfde slagkracht als de verhevigde concentratie binnen het raam van een festival.
Achteraf bekeken lijken de vijf festivals tussen 1977 en 1985 tot de voorgeschiedenis te behoren, tot de groei-jaren waarin de bakens werden uitgezet en de eigen opdracht van Kaaitheater werd ontdekt. Dit veroverde een eigen plaats in het culturele leven in Brussel en wordt in het buitenland, misschien nog meer dan in eigen land, erkend en gewaardeerd. De kunstenaars uit de Kaaistal zijn opgenomen in internationale circuits waar de realisaties van de hedendaagse toneel- en danskunst worden getoond. Terzelfdertijd houden zij vast aan hun Brusselse stek.
De manier waarop Kaaitheater sinds 1987 functioneert, spruit voort uit de ervaring met de eigen produkties in de festivals en uit de erfenis van de artiestenvereniging Schaamte, die per 1 januari 1988 met Kaaitheater versmolt. Schaamte, in 1978 opgericht, was een unieke vereniging, die bij mijn weten haars gelijke niet had, in België noch in Nederland en misschien zelfs nergens ter wereld: de artiesten die er lid van waren, droegen solidair hun financiële lasten, terwijl zij op artistiek gebied volkomen autonoom hun creatieve werk verrichtten. Tot de bekendste leden behoorden de mannen van Radeis, Anne Teresa de Keersmaeker, die in 1980 debuteerde met Asch, in 1982 met Fase haar onbetwistbaar talent manifesteerde en in 1983 haar groep Rosas stichtte, jan Lauwers en zijn Epigonenteater ZLV, later Needcompany, en gedurende een tijdje jan Decleir.
Sommige kunstenaars die door Kaaitheater worden gesecondeerd, staan er nu losser van. Rosas is een aparte vzw geworden en heeft in het Brusselse een eigen adres en repetitieruimte gevonden. Anne Teresa de Keersmaeker is nu choreografe ‘in residence’ van de Koninklijke Muntschouwburg. Roxane Huilmand en Michèle Anne de Mey gingen elk hun weg met een eigen groep; Pat van Hemelrijck stapte eerst over naar Stichting Orkater (Amsterdam) en heeft nu zijn eigen gezelschap, Alibi. Op rechtstreekse bijstand van Kaaitheater kunnen o.m. Jan Lauwers en de Needcompany, Josse de Pauw en Peter van Kraaij, Johan Leysen en Jan Ritsema rekenen. Jan Fabre, Maatschappij Discordia (NL), Steve Paxton (USA), The Wooster Group (USA) zijn jarenlange geprivilegieerde partners met wie Kaaitheater sterke banden aanhoudt. In de beginjaren bestonden dergelijke banden gedurende enige tijd ook met kunstenaars als b.v. de regisseurs Salvador Tavora, Jan Decorte, Franz Marijnen, Gerardjan Rijnders en Jürgen Gosch.
| |
Aandacht
De activiteiten van Kaaitheater sinds 1987 waaieren in verscheidenheid uit. De eigen produkties of coprodukties weerspiegelen de persoonlijke, artistieke ontwikkeling van de betrokken kunstenaars. Deze wordt door Kaaitheater ‘met aandacht en trouw’ gevolgd. In tegenstelling tot wat elders soms gebeurt, legt Kaaitheater de kunstenaars niet een werkomschrijving op, maar tracht ze de best mogelijke werkomstandigheden te garanderen. Met gestage zorg wordt in de diepte gewerkt, wat zowel de insiders als het publiek ten goede komt. In een maatschappelijke context waar verspilling,
| |
| |
Josse de Pauw (Staatsprijs voor Toneelletterkunde 1991) in ‘Ward Comblez. He do the life in different voices’ (Foto: C.M. Ryckeboer).
snelle consumptie en wegwerpgedrag hoogtij vieren, aldus Marianne van Kerkhoven, is dit ‘een daad van bewuste weerstand’.
Anne Teresa de Keersmaeker begaf zich voor de eerste keer op het terrein van de toneelregie in Heiner Müllers Verkommenes Ufer Medeamaterial Landschaft mit Argonauten (1987), monteerde haar choreografieën Mikrokosmos/Quatuor Nr. 4 (1987), Stella en Achterland (1990). Kaaitheater en de Munt presenteerden in september 1988 in de Hallen de Schaarbeek haar Ottone, Ottone, waarvan Walter Verdin in 1991 een autonoom videostuk maakte, Ottone, Ottone 1991. Al dit werk werd ook in het buitenland opgevoerd. De opgang van Anne Teresa de Keersmaeker was een van de voornaamste motoren voor de groei van Kaaitheater.
Na de stopzetting van Epigonentheater stak Jan Lauwers met de Needcompany van wal in
| |
| |
Johan Leysen in ‘Wittgenstein Incorporated’. Regie: Jan Ritsema (Foto: M. Bisaerts).
Need to know (1987), ensceneerde vervolgens ça va (1989), Julius Caesar (1990) en Invictos (1991). Van Michèle Anne de Mey produceerde Kaaitheater Face à face en van Roxane Huilmand Tanz mit Männer (1988). Josse de Pauw en Peter van Kraaij werkten samen aan Ward Comblez, He do the life in different voices (1989) en intensiveerden hun co-auteurschap in Het Kind van de Smid (1991), dat zij beiden regisseerden en waarin De Pauw ook als een van de vertolkers optrad. Acteur Johan Leysen en regisseur jan Ritsema vormden een duo voor Wittgenstein Incorporated van Peter Verburgt, in Nederlandse (1989) en in Franse versie (1990). Ritsema regisseerde Het Trio in Mibémol van Eric Rohmer met o.m. Josse de Pauw (1991). Willy Thomas kreeg van Kaaitheater een opdracht om Duiven en schoenen te schrijven (1987).
Het werk van deze kunstenaars uit eigen stal, dat meestal in Brussel ontstaat, is voor Hugo de Greef ‘de allerbelangrijkste bijdrage die wij moeten leveren aan het actuele Vlaamse theater’. Wat niet wegneemt dat zij ‘ageren vanuit een marginale positie die niet in verhouding staat tot de kwaliteit en de erkenning van hun werk’.
Tot die bijdrage moet ook de steun aan Jan Fabre worden gerekend. Met Het is theater zoals te verwachten en te voorzien was werd hij op Kaaitheater 83 uitgenodigd. Nadien was Kaaitheater met Mickery (Amsterdam) coproducent van De macht der theaterlijke dwaasheden, wat door Kaaitheater 85 in de Muntschouwburg werd gepresenteerd, een eerste - en later herhaald - publiek engagement van directeur Gerard Mortier t.o.v. Fabre en Kaaitheater. Ook de danssecties van Fabres opera Das Glas im Kopf wird vom Glas kwamen in de Munt uit (de creatie van het hele werk door de Vlaamse Opera in 1990 viel buiten het terrein van Kaaitheater). In 1990 en 1991 ensceneerde Fabre drie stukken die hij in de jaren '75-'78 schreef, voorts Sweet Temptations en Zij was en zij is, zelfs, coprodukties
| |
| |
‘Das Glas im Kopf’ van Jan Fabre (Foto: F. Gils.)
van Kaaitheater, Theater am Turm (Frankfurt) en Wiener Festwochen.
De vrijwel jaarlijkse verblijven van Maatschappij Discordia en de haast tweejaarlijkse van The Wooster Group, de produktie van Steve Paxtons danscreaties Goldberg Variations (1988) en Flip Side (1989), de terugkeer van de Groupe Emile Dubois die al in Kaaitheater 85 stond, het bezoek van Rachel Rosenthal (1987), van Anatoli Vassiljev met zijn Moskouse groep School der Dramatische Kunst (1988), van Edith Clever en Hans-Jürgen Syberberg (1991) en anderen getuigen van de artistieke keuzen die Kaaitheater maakt.
De jongste jaren breidde het zijn activiteiten een paar keer uit tot de muziek: Der Mann im Fahrstuhl, een concert van Heiner Goebbels en zijn orkest op tekst van Heiner Müller (1988); voorts het project Drie componisten. Eén or- | |
| |
kest met compositieopdrachten aan Harry de Wit, Rainer Rubbert en Walter Hus; en ten slotte concerten met muziek van Hus (1991).
Sommige werken werden het uitgangspunt voor verfilming, zoals Muurwerk van Roxane Huilmand, verfilmd door Wolfgang Kolb; Hoppla!, choreografie van Anne Teresa de Keersmaeker, verfilmd door Kolb; Face à face van Michèle Anne de Mey, verfilmd door Eric Pauwels; From Alexandria, reisverslag van de tournee van Needcompany met Need to Know in Amerika. In de zomer 1991 draaiden Josse de Pauw en Peter van Kraaij de speelfilm Vinaya in Mexico. Ook daarin volgt Kaaitheater als producent en organisator de impulsen waardoor ‘zijn’ kunstenaars worden gedreven.
Het denkwerk rond de creaties vindt een neerslag in de Theaterschriften van Kaaitheater. Het eerste, Over acteren, verscheen in februari 1991, een tweede, De tekst en zijn varianten, in november. Elk schrift bevat interviews en meer theoretiserende bijdragen over een thema in verband met de praktijk of met de bredere context waarin deze praktijk tot stand komt. De publikatie ervan gaat gepaard met een openbare gedachtenwisseling over het thema, voortzetting van de vroegere ‘Salons van Kaai’.
| |
Uitstraling
De invloed die Kaaitheater op de artistieke ontwikkelingen binnen het theater in Vlaanderen had, is niet zo gemakkelijk aanwijsbaar. Het heeft in elk geval een aantal hierboven genoemde kunstenaars naar voren geschoven. Zouden zij het zonder de steun van Kaaitheater hebben gerooid?
De komst van buitenlandse avant-garde moet Vlaamse theatermakers hebben gestimuleerd. The Wooster Group b.v., voor wier voorstellingen niet iedereen warm liep, maakte indruk op sommigen onder hen, zoals b.v. Jan Lauwers.
Of de Vlaamse repertoiretheaters hun voordeel deden met de voorbeelden die Kaaitheater ze voorschotelde, is niet na te trekken. De ensceneringen van Jan Decorte (Maria Magdalena, 1981; King Lear, 1983), van Gerardjan Rijnders (Drie zusters, 1983; Wolfson, de talenstudent, 1985), van Jürgen Gosch (Der Menschenfeind, 1983; Warten auf Godot, 1987), van Jan Joris Lamers en Maatschappij Discordia, te talrijk om hier te citeren, bewezen dat repertoirestukken anders aangepakt kunnen worden. Misschien heeft de sinds 1980 opgekomen generatie van Ivo van Hove, Sam Bogaerts, Jan Lauwers, Paul Peyskens, Luc Perceval, Guy Joosten, Lucas Vandervost, Dirk Tanghe e.a. er meer van opgestoken. Kaaitheater heeft ongetwijfeld mede het klimaat geschapen waarin de zg. Vlaamse Golf is ontstaan.
Voor de danskunst is de grootste verdienste van Kaaitheater dat het Anne Teresa de Keersmaeker vanaf het begin heeft begeleid. Vooral bij een jeugdig publiek is dans in. De zich ontplooiende talenten van De Keersmaeker, van Wim Vandekeybus, van Marc Vanrunxt en anderen zijn daar niet vreemd aan. Behalve Kaaitheater, dat sinds 1981 naast toneel ook dans met theatraal karakter op het programma nam, schiepen dansfestivals als Klapstuk (Leuven) en De Beweeging (Antwerpen) en een centrum als deSingel platforms waar de internationale hedendaagse danskunst defileerde. Zij allen zetten zich af tegen de Béjart-cultus en tegen het Ballet van Vlaanderen, zonder de reële verdiensten van die (leer)meesters te ontkennen, en maakten het publiek bewust van het verschil tussen ballet en dans.
Door de relaties met buitenlandse collega's en vooral dank zij de eigen creaties die het in het buitenland kon aanbieden, werd Kaaitheater als vanzelf een knooppunt in het internationale net van theater- en dansproducenten. Sinds 1989 onderhoudt het een nauwere samenwerking met het Hebbel Theater in Berlijn en Felix Meritis (voorheen Shaffy Theater) in Amsterdam. Kaaitheater verdiende zijn naam door de kwaliteit van zijn artistieke ‘produkten’ en door het professionalisme waarmee het die aan de man brengt. Zonder financiële steun van buitenlandse coproducenten was het echter voor Anne Teresa de Keersmaeker, Jan Fabre of Jan Lauwers niet mogelijk geweest hun oeuvre te verwezenlijken.
Van de circa tweehonderd voorstellingen die Kaaitheater jaarlijks organiseert, heeft meer dan twee derde in het buitenland plaats. En dan wel op platforms met faam, zoals de Wiener
| |
| |
Festwochen, Festival d;Avignon, Aix-en-Provence, Fetival de Seine Maritime (Rouen), Gulbenkian Foundation (Lissabon), Theéâtre de la
‘Wanja’ door de Maatschappij Discordia (Foto: Bert Nienhuis)
Ville (Parijs), Brooklyn Academy of Music en The Kitchen (New York), Holland Festival, Spring Dance Festival (Utrecht), Theater am Turm (Frankfurt). Omgekeerd haalde Kaaitheater bepaalde buitenlandse artiesten voor het eerst uit hun land, zoals b.v. de Duitse choreografe Reinhild Hoffmann, die na haar optreden in Kaaitheater 81 op andere festivals werd uitgenodigd.
| |
Moeilijkheden
Na de viering van honderd jaar KVS in 1977 en die van duizend jaar Brussel in 1979 ‘bleken de feesten gedaan en de moeilijkheden voor Kaaitheater te beginnen’. Het overigens aan te klagen gebrek aan financiële zekerheid en aan een behoorlijke behuizing met een eigen schouwburg heeft Kaaitheater geholpen zijn zelf gewilde organisatorische flexibiliteit al die jaren te bewaren.
De Vlaamse Gemeenschap doet er langer over dan de Nederlandse Commissie voor Cultuur van de Brusselse agglomeratie (NCC) om
| |
| |
de inzet en de inhoud van Kaaitheater met substantiële hulp te honoreren. De stedelijke overheid van Brussel heeft zich na 1979 nooit serieus voor dit Vlaamse initiatief geïnteresseerd. Met een begroting van 70 miljoen BF voor het seizoen 1991-1992 blijft Kaaitheater, zoals alle ondernemingen in de kunstensector, op coprodukties en sponsoring aangewezen.
Door de fusie met het Brussels Kamertoneel (BKT) in 1990 kreeg Kaaitheater meer financiële armslag. De subsidies van de Vlaamse Gemeenschap stegen van 7,6 miljoen BF in 1989 naar 14,5 miljoen BF in 1990. Voor het budget van de minister van Cultuur mag dat haast een nuloperatie zijn, voor de diversiteit van het Vlaamse theateraanbod in de hoofdstad is het een verlies.
Hugo de Greef droomt nog steeds van een eigen schouwburg. In Brussel vindt hij geen geoutilleerde scène die geschikt én beschikbaar is voor het grote bühnewerk. Daarvan ondervindt Kaaitheater in zijn seizoensactiviteiten nog meer hinder dan voorheen tijdens de festivals. Als daar geen verandering in komt, meent De
‘Brace up!’ door The Woostergroup. Regie van Elizabeth Lecompte (Foto: P. Court).
Greef, zal de hoofdstad van Europa de 21ste eeuw ingaan zonder theaters die geschikt zijn om de kunst die op haar grondgebied door eigen mensen wordt gecreëerd, onderdak te verschaffen. De Kaaitheaterstudio in de Onze-Lieve-Vrouw van Vaakstraat, waar Kaaitheater gevestigd is, biedt alleen ruimte voor kleinschalige voorstellingen.
Het ontwerp-decreet voor de podiumkunsten, dat de Vlaamse Gemeenschap uitbroedt, erkent het bestaan van kunstencentra. Kaaitheater zou evenals deSingel en Vooruit daaronder ressorteren. Met daarbij een subsidie van 25 à 30 miljoen frank zouden deze centra eindelijk uit de marginaliteit worden gehaald. Voor Hugo de Greef dekt de term ‘kunstencentrum’ niet adequaat de realiteit van Kaaitheater. ‘In onze artistieke opties ligt het volle accent op de keuze van artiesten i.p.v. op de keuze van produkties’, stelt dramaturge Marianne van Kerkhoven. Kaaitheater noemt zich daarom liever ‘kunstenaarscentrum’. Uit het voorgaande moge duidelijk zijn: terecht.
|
|