stelden zich niet tevreden met een opeenvolging van syntheses van beschikbare voorstudies. De door hen gekozen structuur verhoogt de waarde van het boek als naslagwerk en stelt de lezer in staat om snel inzicht te verwerven in de huidige stand van het onderzoek omtrent bepaalde deelaspecten.
Een tweede gegeven, waaruit blijkt dat ‘Het Liberalisme in België’ een toonaangevende studie is, is de hoge kwaliteit van de bijdragen. Stuk voor stuk zijn ze gebaseerd op origineel onderzoek, waardoor ze zowel bijdragen tot een genuanceerd totaalbeeld, als nieuwe informatie bieden over minder bekende facetten van de geschiedenis van het liberalisme.
Aandachtige lectuur van de drieëndertig hoofdstukken levert toch ook ruimschoots stof voor een aantal opmerkingen.
Een eerste algemene opmerking is, dat de geschiedenis van ‘het liberalisme’ vooral de geschiedenis van ‘de liberale partij’ is geworden. Wel wordt in enkele bijdragen gewezen op het liberalisme als gedachtengoed of maatschappelijk model en soms is er sprake van de niet-partijpolitieke organisaties, maar grosso modo is hier de geschiedenis van de partij geschreven.
Een tweede kanttekening vloeit voort uit de structuur van het werk: de meerkoppige redactie. Dat herhalingen daar soms het gevolg van zijn, was onvermijdelijk en werkt zeker niet storend, maar een ander resultaat is, dat de interpretatie van gebeurtenissen niet steeds eensluidend is. Elke auteur voegt zijn zienswijze en verklaring toe vanuit zijn eigen invalshoek: het complexe karakter van b.v. een verkiezingsoverwinning wordt de lezer zo slechts gaandeweg duidelijk.
Iets erger is het, wanneer als gevolg van die aanpak min of meer van tegenstrijdigheid kan worden gesproken. Het is op zijn minst verwarrend op p. 170 te lezen dat ‘... de kleine burgerij... van de Liberale Partij geen steun [kreeg]..’ en op p. 180 dat ‘de liberalen... belangstelling aan de dag legden voor de kleine bourgeoisie’ en ‘die klasse als essentiële schakel voor de sociale samenhang beschouwden...’.
Een derde algemene opmerking houdt verband met het feit dat in dit verzamelwerk twee eeuwen Belgische geschiedenis louter vanuit een liberale hoek worden bekeken. Dit leidt soms tot typeringen die ‘intern’ wel correct zijn, maar die - in een ruimer kader - als eigenaardig overkomen. Niet alle lezers zullen de omschrijving van W. De Clercq als ‘vlaamsgezind’ (p. 221) (omdat hij als LVV'er binnen de PVV ageerde) voetstoots kunnen onderschrijven, hoewel het gebruik van dit adjectief binnen de context van die bijdrage zeker correct is.
Meer gedetailleerde opmerkingen hebben betrekking op een aantal afzonderlijke hoofdstukken.
Hoewel de eerste bijdrage over het ontstaan van de liberale gedachte in kort bestek een mooi overzicht biedt van de voornaamste grondleggers van het liberalisme en van hun gedachtengoed, is het stuk m.i. wat te vanzelfsprekend van stijl. De filosofen hebben ongetwijfeld ook invloed uitgeoefend op degenen die zich niet volledig in ‘liberale’ richting bewogen, terwijl de vroegste liberalen zich niet uitsluitend door de theorieën van de filosofen lieten inspireren. In de bijdrage over de periode van het Verenigd Koninkrijk (een wat verouderde bijdrage; zie ook de bibliografie op p. 38) en die over het unionisme worden de gebeurtenissen van 1830 nu eens als ‘revolutie’ en dan eens als ‘omwenteling’ omschreven. Ook wanneer daarmee geen verschillende inhoud wordt bedoeld, verdient uniforme terminologie de voorkeur. Bepaald jammer is het, dat de jaren 1815-1830 zowel in vertaalde artikelen als in oorspronkelijk Nederlandstalige nog steeds als ‘Hollands’ worden omschreven (pp. 29, 30, 62, 145). Het hoofdstuk over de liberale pers sinds 1846 wil in een zeer beperkt aantal bladzijden zoveel informatie bieden, dat de leesbaarheid er wat onder te lijden heeft.
Afdalend tot het niveau van het detail kan nog worden vermeld, dat de naam van de Gentse hoogleraar Vercoullie niet als Vercouillie (p. 217) wordt gespeld; dat eerste minister de Broqueville hardnekkig als de Brocqueville (pp. 244, 249, 251) wordt geciteerd en dat minister Nolf niet uit Luik, maar wel uit Ieper afkomstig was (p. 284).
Het artikel over de regeringsdeelname na 1914 is enigszins een dissonant in het overigens voortreffelijke geheel. Het lezen van die bijdrage is niet erg aantrekkelijk, omdat die nauw aansluit bij de analyse van de verkiezingsuitslagen. Inzake koningskwestie en schoolstrijd, maar vooral in de beoordeling van de regering LefèvreSpaak is het stuk te ongenuanceerd. Uitspraken zoals ‘misbruiken van de particratie’, ‘zonder democratische controle’, ‘financieel wangedrag en ‘kortzichtig beleid’ (p. 294) vergden ongetwijfeld wat meer duiding.
Samenvattend kan zonder overdrijven worden gesteld, dat de samenstellers en de auteurs serieus werk hebben geleverd. Het resultaat van hun inspanning is niet alleen een toonaangevend standaardwerk, maar ook een studie die, al is het dan eerder door stilzwijgen omtrent sommige onderwerpen, de nog te onderzoeken terreinen aanduidt. Om er maar enkele te noemen: het liberalisme in kleinere gemeenten en op het platteland, de eventuele rol van de vrijmetselarij nà de oprichtingsfase van de partij en de houding van liberalen t.o.v. activisme, collaboratie en verzet in beide wereldoorlogen.
L. François
het liberalisme in belgië. Tweehonderdjaar geschiedenis, onder redactie van A. Oerhulst en Hasquin, Paul Hymanscentrum, Uitgeverij Delta, Brussel, 427 p.