| |
| |
| |
Brussel, onoverzichtelijke, onvoorspelbare en boeiende bastaard
Geert van Istendael
GEERT VAN ISTENDAEL
werd geboren te Ukkel in 1947. Studeerde sociologie en wijsbegeerte aan de K.U. Leuven. Is journalist aan de BRT-televisie. Publiceerde ‘De iguanodons van Bernissart, een Belgisch gedicht’ (1983), ‘Plattegronden’ (gedichten) (1987) en ‘Het Belgisch Labyrint’ (1989).
Adres: Kruisdagenlaan 58, B-1200 Brussel
Brussel is de hoofdstad van het Koninkrijk België, de hoofdstad van de provincie Brabant, de hoofdstad van de Vlaamse Gemeenschap, de hoofdstad van de Franse Gemeenschap van België, de hoofstad van het Vlaamse Gewest en, het staat nog niet helemaal vast maar het wordt erg waarschijnlijk, de hoofdstad van de Europese Gemeenschap. Je gaat aan het duizelen als je die opsomming leest. Brussel kraakt onder zijn hoofdstedelijke gewicht. Bovendien is Brussel één van de drie autonome gewesten die België rijk is. Bovendien is Brussel officieel een tweetalige stad en in het dagelijkse leven een meertalige stad, want ruim vijfentwintig procent van zijn krap één miljoen inwoners zijn buitenlanders. En om de maat vol te maken, Brussel is niet één stad, het bestaat uit negentien gemeenten, evenveel volkomen zelfstandige, haast feodale burchten, met negentien burgemeesters, negentien gemeenteraden, negentien wegennetten, waarover negentien schepenen afzonderlijk bevoegd zijn. Gelukkig hebben de politieagenten in Brussel nu allemaal hetzelfde type uniform, op de in zilverdraad geborduurde naam van hùn gemeente na natuurlijk. Ik denk dat je zonder aarzelen stellen kunt dat Brussel de meest ingewikkelde stad van Europa en van ver daarbuiten is. Dat Brussel een bestuurlijke, een politieke en een taalkundige doolhof is, heeft gevolgen voor het dagelijkse leven van zijn bewoners. Die gevolgen zijn soms spannend, soms onprettig. Brussel wordt erdoor bedreigd in zijn bestaan.
Alle grote steden lijden financieel onder hun centrumfunctie. Het verschijnsel is bekend. Mensen willen niet in de grote stad wonen, ze verkie- | |
| |
zen de groene randgemeenten, maar ze gebruiken wel de stad. Ze laten hun auto achter op parkeerplaatsen, ze lenen boeken bij bibliotheken, ze doen een beroep op de politie als hun handtas verdwenen is, ze bezoeken het theater en sturen hun kinderen naar de grote scholen in de stad. Brussel ondergaat in hoge mate al die vormen van gebruik en het levert de stad weinig op. Vlamingen noch Walen houden van de hoofdstad. Ze komen er 's morgens met honderdduizenden werken, veroorzaken een steeds ondraaglijker wordende verkeersoverlast en keren 's avonds haastig en opgelucht terug naar hun vertrouwde dorpen en steden. In Brussel hebben ze niets verloren en zeker geen geld, ze betalen er geen cent belastingen.
Brussel derft nog op een andere manier belastingen. Het is de hoofdstad van het Koninkrijk en hier geldt de ‘dode hand’. Dit wil zeggen dat voor een aantal overheidsgebouwen geen grondbelasting betaald hoeft te worden. Brussel had vroeger wel een in verhouding tot zijn inwonertal wat te groot deel in het gemeentefonds, maar dat is al jaren drastisch gereduceerd. Die reductie heeft de gemeentefinanciën in hun voegen doen kraken. Nee, financieel is het niet zo leuk om de hoofdstad van België te zijn.
Brussel is tot de Vlaamse hoofdstad uitgeroepen. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat de Vlamingen zich daar niet echt mee hebben verzoend. De Franstaligen hebben het aanvaard, hoewel aanvankelijk hun woede groot was. Ze vonden het een daad van ‘l'impérialisme flamingant’, een poging tot ‘reconquête, reflamandisation’ van Brussel.
Brussel was voor de Vlamingen de enige verstandige keuze. Het is al ergerlijk en dom genoeg dat de Vlaamse Gemeenschap zichzelf Vlaams en niet Nederlands genoemd heeft zoals het zou horen. Je moet er niet aan denken dat Mechelen of Antwerpen of nog een andere stad tot Vlaanderens hoofdstad uitgeroepen zou zijn. Onze neiging tot provinciale zelfgenoegzaamheid is zo al groot genoeg. ‘Vlaanderen laat Brussel niet los’, het is een bekende zin van Lode Craeybeckx. Laten we hopen dat Brussel Vlaanderen niet loslaat. Alleen in Brussel heeft Vlaanderen een kans om uit zijn provincialisme weg te breken en dat is belangrijk voor een klein gewest waar een middelgrote Europese taal wordt gesproken. Alleen in Brussel wordt het institutionele Vlaanderen zichtbaar voor het buitenland, krijgt Vlaanderen dus een meer dan lokale dimensie. En in tegenstelling tot nog maar enkele jaren geleden hoeft Vlaanderen zich in Brussel niet meer te affirmeren in een volslagen vijandige omgeving. Integendeel, de belangstelling van Franstalige zijde is groot en gemeend, ze wordt zelfs gekleurd door een beetje afgunst en bewondering voor Vlaanderens economische slagvaardigheid. De aloude minachting van de hoofdstedeling voor het groffe volkje uit de schoot van Moeder Vlaanderen is verdrongen door onzekerheid, door een wat jaloerse achting en een beginnende welwillendheid.
| |
| |
Maar alle Brusselaars, zowel Franstaligen als Nederlandstaligen, zijn boos omdat de Vlamingen van buiten Brussel zo weinig begrip opbrengen voor de hoofdstad, hùn hoofdstad tenslotte, het was een vrije, democratische keuze. Brussel is meer dan de kortste afstand tussen station of einde autoweg en kantoor. Brussel is een stad waar één miljoen mensen dagelijks in leven en waar er dagelijks honderdduizenden komen werken. Vlamingen vergeten gauw en graag dat een paar Vlamingen, of het nu bij het Sint-Lukasarchief is of bij Monumenten en Landschappen, samen met Franstaligen zich grote zorgen maken over de ten hemel schreiende verwaarlozing van de substantie van hùn hoofdstad: van de straten, de huizen, de pleinen, de parken.
Een voorbeeld. Het schitterende Martelarenplein, uit de Oostenrijkse tijd, een wonder van achtiende-eeuwse symmetrie en zin voor verhoudingen, de plaats waar de Vlaamse Gemeenschap haar kabinetten wil vestigen, staat al jaren te rotten en af te brokkelen en te sterven. Boompjes groeien op de ingestorte daken. Dat de Vlaamse regering dat plein, dat het hare zou moeten zijn, heeft laten verzieken, is onder meer het gevolg van het institutionele kluwen waarin Brussel de vorige jaren verstrikt was geraakt en van koppig, Waals weerwerk. Op het Martelarenplein staat een monument voor de gevallenen van 1830, wat de Waalse weerzin tegen Vlaamse kabinetten verklaart. Maar als Vlaanderen écht Brussel als hoofdstad aanvaardt en dat plein écht beschouwt als het centrum, het symbool van zijn macht, in een stad die jaren lang alles wat Nederlands sprak, verachtte, dan laat Vlaanderen zoiets niet gebeuren. Het is gebeurd en de impasse is pas heel recent doorbroken en wel van Brusselse zijde, door de Franstalige, maar ook tweetalige voorzitter van de Brusselse hoofdstedelijke gewestregering, Charles Picqué.
Nee, Brussel is natuurlijk de hoofdstad van de Vlaamse Gemeenschap, in onze wetgeving bestaat daar geen twijfel over. Maar het is daarom nog geen levende realiteit. Het is zeker geen geliefde hoofdstad, waarop Vlamingen trots wijzen als de hunne, zoals bijvoorbeeld de Tsjechen trots zijn op Praag in Bohemen.
Wordt Brussel definitief de hoofdstad van de Europese Gemeenschap? De Franse regering zet niet geringe financiële en diplomatieke middelen in om van Straatsburg de hoofdstad van de EG te maken. Het verzet daartegen is groot, niet het minst bij de Europarlementariërs, die trouwens al ondubbelzinnig voor Brussel hebben gestemd. Kenschetsend is, tussen haakjes, dat zowel Brussel als Straatsburg tweetalige steden zijn, al erkent Straatsburg dat slechts heel schoorvoetend.
Beide steden liggen centraal in de Europese Gemeenschap, zoals die er tot nu toe uitzag. Ik heb bewust geschreven over de hoofdstad van de Europese Gemeenschap en niet Europa. Voor mij gaat Europa van Portugal, Ierland en IJsland tot de steen in het Oeralgebergte waarin gebeiteld staat: Europa - Asia. Desnoods, maar zeker niet van harte, wil ik Europa laten stoppen in Karelië, Roethenië en Bessarabië. Anders hoeft het voor mij niet. De Centraal- en Oosteuropeanen hebben vorig jaar op een spectaculaire manier de mogelijkheden geschapen om de Europese Gemeenschap
| |
| |
Het Berlaymontgebouw, zetel van de Europese Gemeenschap. (Foto St.-Lukasarchief, Brussel).
samen te laten vallen met Europa. En in dat Europa ligt Brussel natuurlijk aan de rand, een goeie honderd kilometer van de Noordzee. Straatsburg ligt al centraler en bovendien verenigt het twee grote Europese culturen. Je zou al haast gaan denken aan Praag of Wenen als Europese hoofdstad.
Maar dat zijn beschouwingen die voor Brussel al veel te laat komen. Of Brussel nu volledig Europa's hoofdstad wordt of niet, Europa heeft Brussel al verwoest en is nog onophoudelijk met het verwoesten van Brussel bezig. Het Berlaymontgebouw, waar de Europese bureaucratie in huist, staat waar zich vroeger een klooster bevond. De omgeving, met de voor Brussel zo typische negentiende-eeuwse herenhuizen, meestal met een tuintje, die omgeving is veranderd in een gigantische, chaotische krater. Even verder wordt nog een andere buurt misvormd door nog maar eens een vergaderzaal van het Europese parlement en de buurt van het Luxemburgstation, die bewijst hoe rijk en belangrijk de Spoorwegen in ons land ooit waren, wordt bedolven onder een kantoormassa. Het station zelf wordt hardnekkig niet beschermd. In plaats van een kostbare woningvoorraad, in plaats van honderden huizen die Brussel een eigen karakter en gezicht gaven, komen de Europese kolossen er aan. Het type huizen dat in Brussel gedachteloos wordt gesloopt, wordt in bijvoorbeeld Londen bewoond door de zeer rijken. In Brussel was het doodeenvoudig burgermansgoed en dus kwetsbaar. Zulke aanslagen op het stadsweefsel zijn onherstelbaar.
| |
| |
Natuurlijk speelt niet alleen de Europese Gemeenschap hier de rol van stadsvernieler. Medeplichtig zijn de Belgische Staat (het Berlaymontgebouw is bijvoorbeeld Belgisch) en iedereen die hier veel, zeer veel geld wil verdienen in de vastgoedsector. En voorstellen zoals dat van de ‘Ateliers de Recherches et d'Action Urbaines’, om de Europese instellingen een plaats te geven waar ze niets verwoesten in het stedelijke weefsel, ten hoogste wat braakgrond bezetten, worden niet eens in overweging genomen door de Europese instanties.
Europa verwoest niet alleen huizen en straten. Europa ontneemt Brussel zijn bewoonbaarheid. Traditioneel komt Brussel uit internationale vergelijkingen tevoorschijn als een goedkope woonstad. In België is Brussel veeleer duur, maar in vergelijking met Parijs, West-Berlijn of Londen waren de woningen hier uiterst betaalbaar. Ik schrijf ‘waren’ want dat is in hoog tempo aan het veranderen. Brussel heeft, zoals alle grote steden, verkrotte wijken. Ga kijken in delen van Schaarbeek, Sint-Joost-ten-Node, Anderlecht of Vorst en denk aan wat de laatste tijd gezegd wordt over het verval in Oosteuropese steden. Maar Brussel had nooit, tenzij vlak na de
Het Luxemburgstation is niet beschermd en wordt bedreigd door de bouw van kantoorgebouwen (Foto St.-Lukasarchief, Brussel).
| |
| |
oorlog, een tekort aan betaalbare woningen. Zo'n tekort tekent zich nu af. Ik wil mij niet bezondigen aan sociaal racisme. Ik vind dat arm én rijk hun gading moeten kunnen vinden op de Brusselse woningmarkt. En er zijn Brusselse gemeenten die van de verschuivingen op die markt profiteren. Zo is bijvoorbeeld het straatarme Sint-Gillis snel ‘fashionable’ aan het worden. De armen hebben altijd - zij het slecht, maar niet bekrompen - kunnen wonen in Brussel. Het rijk van de brede middengroep is uit. Die kon ruim en comfortabel en niet al te duur terecht in de gordel huizen die tussen pakweg 1875 en 1940 gebouwd zijn. Nu is er wel altijd een Eurocraat of een staflid van een internationale bank of van één van de honderden pressiegroepen, die moeiteloos meer biedt voor de begeerde woning. Wie zoals ik in Brussel woont, heeft sinds een paar jaar een nieuw verschijnsel zien opduiken. Je vindt geregeld in je brievenbus aanvragen om je huis te kopen, meestal van kleine bedrijven, maar ook van makelaars en particulieren. Er zijn al straten waar de eigenaars er zich toe verbinden elkaar te waarschuwen als een koper langskomt, van wie vermoed wordt dat hij de halve of liever nog de hele straat wil hebben. Die eigenaars sluiten zelfs overeenkomsten bij de notaris waarin boeteclausules staan als ze tóch onaangekondigd hun huis van de hand doen. Maar wat betekent de meerkost van zo'n boete voor echt grote speculanten? Bovendien is het systeem zeer lokaal en zijn de geboden sommen astronomisch.
Sinds januari 1989 is Brussel een Hoofdstedelijk Gewest met een rechtstreeks verkozen Raad van 75 leden. Brussel heeft dus een voorsprong op Vlaanderen en Wallonië, waar de raden niet rechtstreeks worden verkozen. Maar je kunt nog altijd parlementslid zijn en toch zetelen in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. In die raad zitten elf Nederlandstaligen, dat is nog geen vijftien procent. De Vlamingen wilden niet van tweetalige lijsten horen, bijgevolg is de hele tweetalige schemerzone van het electoraat naar de Franstalige partijen gegaan. De Vlamingen hebben een onvergeeflijke fout gemaakt, ze hebben hun erfvijanden, het FDF (Front des Francophones), gelijk gegeven. Die partij beweert al jaren dat in Brussel vijftien procent Nederlandstaligen wonen, alleen miste ze tot nu toe een overtuigend en onweerlegbaar cijfer om het te bewijzen. Dát hebben ze van de Vlamingen cadeau gekregen.
Het is nog veel te vroeg om te beoordelen hoe de nieuwe Brusselse instellingen werken. Vast staat dat ze op de traditioneel Belgische manier werden bemand, dus door middel van politieke benoemingen en bevorderingen en volgens ingewikkelde schema's van politieke evenwichten. Zo dienden maar liefst zes partijen tevreden te worden gesteld: Franstalige en Nederlandstalige christen-democraten en socialisten, FDF en Volksunie. Ook werd in het begin de interne tweetaligheid van de administratie zeer moeilijk aanvaard door de Franstaligen. Hierin zou nu een kentering zijn gekomen, maar het blijft oppassen.
| |
| |
Verkrotting in Brussel: gebouwen van architect Leon Sneyers in de Kleine Dalstraat te St. Joost-ten-Node (Foto Luc Nagels, St.-Lukasarchief, Brussel).
Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zou het belangrijkste beleidsniveau in de negentien gemeenten moeten worden. De kans daartoe kan nog worden vergroot door de provincie Brabant te splitsen en zo nog een beleidsniveau uit te schakelen. Er bestaat nu een mogelijkheid wat duidelijkheid en eenvormigheid te scheppen in de warboel die ik bij het begin van dit stuk heb opgesomd. Vooral het gemeentelijke niveau is een hinderpaal hierin en die hinderpaal kan bijna niet worden opgeruimd, zoveel macht is in die gemeenten opgestapeld, vermengd met sterke posities in regeringen en partijen. In die gemeenten bestaat ook nog de sterkst anti-Vlaamse reflex van Brussel. In de Brusselse gewestregering zit een gewaarborgd aantal Nederlandstaligen en dat opent mogelijkheden tot een eigen Nederlandstalig beleid inzake welzijn, gezondheidszorg en cultuur en tot echte bestuurlijke tweetaligheid. Maar, zoals de CVP-fractieleider in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad Walter Vandenbossche het onlangs nog opmerkte, zeggen dat de Vlamingen op elk niveau aan hun trekken komen, dat is al te optimistisch, want tussen gewest en burger staan nog de negentien, stérk Franstalige, gemeentelijke baronieën.
Brussel is nog niet zo erg lang tweetalig. Als we aannemen dat de stad inderdaad duizend jaar oud is, werd dat in 1979 niet gevierd, dan is ze nu tweehonderd jaar tweetalig, laten we zeggen zo ongeveer sinds we in 1795 bij Frankrijk werden ingelijfd. En pas de laatste zeventig jaar zou je wellicht kunnen spreken van een Franstalige meerderheid. De laatste talenteling, die van 1947, geeft krap veertig procent uitsluitend Franstaligen. Dat was dus nog altijd een minderheid. Dat betekent natuurlijk niet dat de meerderheid in het dagelijkse leven buitenshuis Nederlands sprak, wel integendeel. Brussel zag er in die tijd uiterst Franstalig uit, meer dan nu.
| |
| |
Maar ik stel, al geef ik toe dat je dat bijna niet kunt nagaan, dat toen zeer veel in gewone contacten Brabants dialect werd gepraat, veel meer dan nu. De verhouding is sindsdien steeds verder verschoven ten nadele van de Nederlandstaligen. Maar ook daarvoor zijn we op steekproeven aangewezen, bij gebrek aan echte talentelling. Als de verkiezingen voor de Hoofdstedelijke Raad zouden fungeren als talentelling, krijg je een verhouding 85/15, maar de tweetaligheid heeft daar natuurlijk geen plaats in. Er is echter nog veel meer aan de hand.
Ten eerste wonen de Nederlandstaligen zeer ongelijk gespreid over de agglomeratie. In het algemeen zijn ze vrij talrijk in het noord-westen en klein in aantal, soms bijna afwezig in het zuiden en het zuid-oosten. Toch vind je verrassend in buurten van Schaarbeek, Ukkel of Sint-Lambrechts-Woluwe Nederlandstalige, autochtone groepen. Die zijn naar buiten toe, voor administratie en dergelijke, onberispelijk Franstalig, maar spreken in het dagelijkse leven rustig hun dialect. Het zijn vaak oudere mensen, die het aloude Brusselse patroon voortzetten: alles wat zichtbaar is, is Frans, alles wat intiem is, is Brussels dialect. Maar hun kinderen en kleinkinderen zijn helemaal verfranst. Ten tweede krijgt de tweetaligheid de jongste jaren een ander karakter. Het dagelijkse leven wordt gemakkelijker voor wie echt Nederlands wil spreken. Je wordt in winkels en overheidsdiensten vlugger in je eigen taal bediend, al gebeurt dat haast nooit automatisch en nog wel eens een keer met zichtbare tegenzin. Zo zijn er nog te veel postkantoren waar de loketbeambte het woord postzegel niet verstaat en slechts met grote moeite krijg je de chef tot bij het loket. Al te vaak wordt je telefoon hersteld door een man of vrouw die geen Nederlands kent of wil kennen. Telkens is het een klein (of groot) gevecht. Dat is een schande voor de overheidsdiensten, vooral omdat het ook anders kan. Ik zou ze de kost niet willen geven, de àndere politieagent, postbode, buschauffeur, die evenveel verdient als zijn/haar collega en die wél tweelaig is. Maar slechts in sommige contacten, in sommige gezinnen, bij sommige winkeliers of ambtenaren in Brussel is Brussel wat het zou moeten zijn, spontaan tweetalig. Want in het dagelijkse leven vinden de Walen uiteraard, maar ook Brusselaars en Vlamingen dat Brussel eigenlijk Franstalig is. Vind je dat niet, ben je een spelbreker. En zolang dàt niet verdwijnt, zolang de spontane reflex in de dagelijkse omgang niet tweetalig
wordt, is de stad niet in orde en zal een Nederlandstalige op vaak storende wijze moeten optreden om erkend te worden.
Ten derde verschuift zeer veel zeer snel. Naar het Nederlandstalige onderwijs stromen Franstaligen, vooral Franstaligen van goeden huize. Het zijn er zo veel dat je je soms afvraagt of die scholen nog wel Nederlandstalig zijn. Toch worden op die manier opnieuw tweetaligen gekweekt maar - en dat is nieuw voor Brussel - die zijn nu helemaal of overwegend Franstalig van oorsprong. Tenslotte daagt er een derde taal op in Brussel, ook dat is nieuw. Het Engels wint steeds meer veld, niet alleen in het zakenleven,
| |
| |
ook op straat en in de winkels. Zelfs in postkantoren hoor ik loketbeambten af en toe Engels praten. Het Engels rukt zo sterk op dat de Franstaligen alarmkreten beginnen te slaken. Ze vrezen een Engels-Nederlandse tweetaligheid in Brussel. Daar geloof ik niet in. Ik vrees veeleer dat het Nederlands nog node geduld zal worden als hinderlijk, maar onvermijdelijk etnisch bijverschijnseltje. En in deze evolutie speelt Europa een belangrijke rol. De interne werktalen van de Gemeenschap zijn al Frans en Engels. We kunnen niet voorspellen welke rol voor het Duits is weggelegd. Voorlopig kun je alleen maar vaststellen dat buitenlandse zakenlui en eurocraten Frans en Engels spreken en bijna nooit Nederlands. Zeer weinigen onder hen interesseren zich voor onze taal en cultuur. Alles wat ze over ons weten, leren ze uit Franstalige publikaties, hooguit uit lokale Engelstalige als The Bulletin. Die geven altijd andere gezichtspunten dan wij, zeker als het over taalproblemen gaat. Dat Vlaanderen Nederlands spreekt, kan er nog mee door, daar wonen die lieden toch niet, ze hebben er dus weinig last van. Dat in de randgemeenten (en niet alleen de zes met faciliteiten) het Nederlands de officiële taal is, wekt al onbegrip en ergernis. Dat het Nederlands in Brussel dezelfde rechten heeft als het Frans, is voor de internationale gemeenschap moeilijk te vatten. Ik vraag me dus af of onze taalwetten stand zullen houden na 1992. De constructie van die wetten is zo uitgebalanceerd, zo broos, zo historisch beladen, zo Belgisch, dat we niet hoeven te rekenen op veel begrip van mensen uit andere, vooral grote landen.
De meeste buitenlanders in Brussel werken niet in gladde, postmoderne bankkantoren, zijn geen welgestelde eurocraten. Het zijn arme Marokkanen, Turken, Grieken, Kossovaren, Spanjaarden, iets beter gesitueerde Italianen. Zoals je elke zondag opnieuw kunt gaan vaststellen op de reusachtige, mediterrane markt bij het Zuidstation, zijn zij de toekomst van Brussel. Hun vrouwen baren bijna de helft van de kinderen, zij brengen nieuwe gewoonten en nieuw leven in de stad.
Ondanks het hoge percentage buitenlanders (meer dan een kwart van de bevolking) zijn zware etnische rellen Brussel tot nu toe bespaard gebleven. Natuurlijk is er racisme en dat wordt ook politiek vertaald. Eén van de elf Vlaamse verkozenen in de Hoofdstedelijke Raad zetelt voor het Vlaams Blok en het populisme van Roger Nols ligt nog vers in het geheugen. Nols was overigens eerst tegen de Vlamingen. Er worden loffelijke pogingen tot integratie ondernomen, maar veruit de belangrijkste factor in het integratieproces, het Franstalige onderwijs, blijft al jaren schrijnend in gebreke. Daar gaat de overdonderende meerderheid van de gastarbeiderskindertjes naar toe, daar wordt hetzelfde model toegepast als op Vlaamse kinderen vroeger: Frans leren of ten onder gaan, zwemmen of verzuipen. Veel kinderen verzuipen. De derde en vierde generatie gastarbeiderskinderen loopt zo een schoolachterstand op die uitloopt op werkloosheid en die gevaarlijk is voor henzelf en voor hun omgeving.
Bij de Turken en Marokkanen heeft het islamitische integrisme geen brede aanhang. Het is niet zeker of de imam van het Islamitisch Cultureel Centrum en zijn medewerker doodgeschoten zijn door leden van de Brusselse islamitische gemeenschap. Van Belgische zijde wordt steeds duidelijker
| |
| |
Het Islamitische Cultureel Centrum te Brussel (Foto St.-Lukasarchief, Brussel).
gesteld dat de islam erkend wordt, maar dat aan de verworvenheden van onze democratische wetten en instellingen niet getornd kan worden. Volledige gelijkheid van man en vrouw bijvoorbeeld, volledige vrijheid van meningsuiting dienen streng beschermd te worden. Geen enkele gods- | |
| |
dienst is beter of slechter dan een andere en geen enkele godsdienst kan dus met meer egards behandeld worden dan een andere. De huidige imam van het Islamitisch Cultureel Centrum stelt trouwens dat geloofsgenoten die vinden dat ze zich niet kunnen schikken naar de wetten des lands terug naar hun eigen land moeten gaan.
Aan de basis dient begeleidend werk zeer dringend georganiseerd te worden, in het onderwijs, in het politiecorps, in het sociaal-culturele werk van de migranten zelf. Politiek dient gewerkt te worden aan steeds meer naturalisatie en aan stemrecht. Stemrecht, het liefst na naturalisatie, is het enige middel waardoor migranten invloed kunnen uitoefenen via vertegenwoordigers op de besteding van het belastinggeld, dat zij toch ook betalen, en op het beleid. Het integreren van de niet-Europese migranten is een van de moeilijkste taken die Brussel en zijn héle bevolking, Belgisch of niet, de komende jaren te wachten staan.
Het is niet de enige taak.
Stedebouwkundig gaat het Brussel al jaren slecht. Niet voor niets noemen stedebouwkundigen internationaal de grondige verstoring van een stedelijk weefsel ‘brusselisatie’. Op kosten van Brussel en de Brusselaars is grof geld verdiend en de gevolgen zijn afstotelijk, of het nu de kloof van de Noord-zuidverbinding is, de woestenij bij het Noordstation of de eurokrater bij het Schumanplein.
Het is eigenlijk al veel te laat, het is dus meer dan tijd dat Brussel stedebouwkundig tot rust komt. Het wordt tijd dat het stratenpatroon niet meer uit zijn voegen wordt gerukt ten behoeve van autostromen van buiten Brussel voor mensen die zo snel mogelijk in en uit de stad willen die ze haten. Het wordt tijd dat het openbaar vervoer gericht wordt op de behoeften van de Brusselaars en minder op die van de pendelaars. Het wordt tijd dat de negentiende- en twintigste-eeuwse schoonheid van de stad niet gedachteloos prijs wordt gegeven aan kantoorbouwers, een proces dat ondanks waarschuwingen en protesten geruisloos doorgaat. In Amsterdam worden tien maal meer monumenten beschermd dan in Brussel en het is een kleinere stad. Vooral op dat punt wordt Brussel echt bedreigd, want zowel de gewestregering als de nationale regering als Europa's bureaucraten willen Brussel internationaliseren en tot nu toe betekende dat uitsluitend slopen en platwalsen ten behoeve van allerlei belangen, maar niet die van de bewoners.
Brussel was tot nu toe een chaotische, anonieme, tolerante stad. Tot nu toe heeft die tolerantie zware conflicten tussen allerlei bevolkingsgroepen, Belgische en buitenlandse, kunnen voorkomen. Brussel ziet er groter uit dan het eigenlijk is. De stad is veel te klein om de hoofdstad van driehonderd miljoen of meer Europeanen te worden. Stedebouwkundig wordt Brussel overhoop gehaald, de samenstelling van de bevolking is radicaal aan het veranderen, grote groepen uit min of meer exotische culturen dienen dringend te worden geïntegreerd, een institutioneel novum, tweetalig en hoofdstedelijk, begint op volle toeren te draaien.
Brussel blijft een onoverzichtelijke, onvoorspelbare en dus boeiende bastaard.
|
|