immers precies op hetzelfde ogenblik uitgezonden.
Geen stereotiepe, maar koude en soms bittere werkelijkheid wordt vertoond door de cijfers. Anno 1988 woonde 57,7% van de bevolking in Vlaanderen, 32,5% in Wallonië en 9,8% in Brussel - Hoofdstad. Dit Vlaamse overwicht zal in de toekomst nog toenemen. Het NIS schat dat in het jaar 2.000 58,9% van de bevolking in Vlaanderen zal wonen en in 2025 zou dat tot 60,3% oplopen.
Volgens velen heeft Vlaanderen zijn numerieke meerderheid al te vlug uit handen gegeven. De prijs voor de politieke constructies die werden uitgewerkt om dit land bestuurbaar te houden, wordt vaak betaald door de grootste groep via een relatieve achterstand en zelfs achterstelling (p. 84). Frans van Cauwelaert die van dit numerieke overwicht de basis maakte van zijn doctrine, maar als minimalist werd gedoodverfd, zou dit graag gelezen hebben.
Van die achterstand - sommigen zullen het overmatige solidariteit noemen - geeft het rapport van de Club van Leuven de bekende cijfers over de miljardenstroom naar Wallonië. Niet alleen de uitgaven voor de sociale zekerheid zorgen voor onevenwichtige verhoudingen in het nadeel van Vlaanderen, maar ook de saldi van de lopende rekeningen per gewest doen dit. In 1975 konden de rentelasten voor 55,9% op het conto van Vlaanderen worden geschreven, tien jaar later was dit percentage gedaald tot 31,2%. In dezelfde periode groeide het aandeel van Wallonië van 30,9% naar 61,8%.
Het stijgen van de staatsschuld wordt dus in toenemende mate veroorzaakt door het Waalse Gewest, wat de auteurs doet besluiten dat Vlaanderen, meer dan Wallonië, baat heeft bij de vermindering van het overheidstekort (p. 151).
Verkiezingsuitslagen van de laatste acht jaar toonden aan dat de betekenis van Happart als symbool voor wat in Wallonië leeft, niet onderschat mag worden. In een belangrijke fase van de staatshervorming werd dus in Wallonië een volksheld vereerd zonder tegenhanger in Vlaanderen.
Wallonië zou overigens de laatste jaren intensiever op zoek zijn naar een identiteit dan Vlaanderen. De theorie van de twee snelheden heeft dit saamhorigheidsgevoel (dat b.v. ook al tot uiting kwam in de fusie Cockerill-Sambre waarbij arbeid, kapitaal en Waalse politici de handen in een sloegen) bevorderd. Vlaanderen lijkt momenteel het slachtoffer van een eigen discours waarin economische superioriteit tentoongesteld wordt terwijl de taal van de traditionele Vlaamse Beweging nog vaak variaties vertoont op het thema van het verknechte volk in opstanding (p. 105).
In Vlaanderen gaat de staatshervorming overigens met weinig emoties gepaard. De Vlaamse Beweging kon in het verleden sommige lagen van de bevolking mobiliseren rond thema's als de bescherming van taal, cultuur en grondgebied. Van technisch ingewikkelde en ondoorzichtige dossiers over bevoegdheidsverdeling en staatsstructuren ligt de burger echter niet wakker. De staatshervormers vinden geen aansluiting bij de bevolkingslagen die traditioneel de Vlaamse Beweging hebben gevoed: leerkrachten, priesters, ambtenaren, kunstenaars en beoefenaars van vrije beroepen. Ook veel politiek gemotiveerde jongeren geloven niet dat hun doelstellingen binnen de Vlaamse Beweging gerealiseerd kunnen worden.
De uitspraak van Jozef Deleu dat de Vlaamse kleinschaligheid kan leiden tot groter fanatisme, krijgt in dit werk veel bijval. Het lijkt erop dat de verzuiling in Vlaanderen nieuwe impulsen heeft gekregen na de staatshervorming en dat de belangengroeperingen hun stellingen hoger optrekken (p. 106).
Dit leidt tot de ontnuchterende vaststelling dat het virus van de zgn. Belgische ziekte grotendeels van Vlaamse oorsprong was. Kenmerken van die kwaal zijn: de verlammende versnippering van de reële macht, de onaantastbare verworvenheden die de aanpassing van het beleid aan nieuwe behoeften en uitdagingen bemoeilijken, zoniet verhinderen, de illusie dat de som van de deelbelangen resulteert in algemeen belang met als gevolg een wildgroei van de overheidsuitgaven en de politisering of liever de syndicalisering van het overheidsapparaat.
Een jarenlange Wetstraas-observatie leerde ons dat Vlaamse politici, partijen, kabinetsleden en pressiegroepen zich met veel meer ijver en welbehagen wentelden in die kwalen dan de Franstaligen.
Juist op gebieden waar voortaan de Vlaamse autonomie zal gelden zoals in onderwijs, cultuur en de gezondheids- en welzijnssector is de weerslag van de verzuiling zeer groot. De auteurs stellen dat het voor Vlaanderen een uitdaging zal zijn de negatieve effecten hiervan terug te dringen en menen ook dat ‘de politieke macht van de zuilen niet de geringste hypotheek is op de autonomie van Vlaanderen’ (p. 254).
Het was natuurlijk naïef te hopen dat met het nieuwe België ook nieuwe Vlamingen de machtsposities zouden bezetten. Immers op haast alle niveaus zien we dezelfde gezichten. Het is niet zeker dat het einde van het dubbelmandaat - als dit er ooit komt - hieraan veel zal veranderen. Immers bij de denkoefeningen binnen de partijen is men de te vergeven mandaten al aan het opsplitsen. Het Vlaamse parlement dreigt een getrouwe kopie te worden van de nationale parlementen. De wervingsmethoden zullen dezelfde blijven. Het enige criterium waarvan we hoorden was dat de Vlamingen die het Frans niet beheersen bij voorkeur niet naar het federale parlement zouden worden gezonden.
Bedoeling van de staatshervorming was de geloofwaardigheid van het overheidsbeleid te herstellen. Maar kan dat? De Club van Leuven waarschuwt: als geen cre-