Jonathan Israel en de Gouden Eeuw van Nederland
Jonathan Israel, te Londen in 1946 geboren, is sinds 1985 hoogleraar in de Nederlandse geschiedenis aan University College Londen. Hij publiceerde naast een groot aantal artikelen vier boeken in snelle opeenvolging, 1975, 1982, 1985, 1989. Hij specialiseerde zich in de geschiedenis van de zeventiende eeuw met een sterke nadruk op de economische aspecten daarvan. Zijn auteurscarrière begon hij met een studie over Mexico van 1610 tot 1670. Daarna wendde hij zich naar Europa met een boek over de Nederlandse Republiek en de Spaanse wereld, schreef hij een hoog geprezen werk over het Europese jodendom van 1550 tot 1750 en presenteert hij nu zijn synthese over de Nederlandse economische suprematie van 1585 tot 1740. Een synthese? Ja, wanneer we dat woord niet als een synoniem van ‘samenvatting’ gebruiken. De auteur van een samenvatting leest de literatuur en het bronnenmateriaal over zijn onderwerp, merkt daarin de onvermijdelijke tegenstrijdigheden op en probeert deze op een of andere manier harmonieus te verzoenen. De auteur van een synthese heeft een persoonlijke visie. Hij ordent zijn materiaal zodanig dat de juistheid van dit inzicht er noodzakelijk uit schijnt te volgen. Braudel, de meest bewonderde historicus van na 1945, schreef syntheses. Israel doet dat eveneens.
Israel is echter een scherp criticus van Braudel en zijn volgelingen, ook die in Nederland. Hij keert zich tegen diens uitgangspunten en ambities in het algemeen en tegen zijn interpretatie van de Nederlandse Gouden Eeuw in het bijzonder. Hij kan weinig beginnen met Braudels idee dat de geschiedenis vóór de Industriële Revolutie - en waarschijnlijk ook daarna - niet fundamenteel door politieke factoren werd beïnvloed maar in lange, langzame, door natuurlijke omstandigheden beheerste cycli van opgang en neergang van periode naar periode voortging zonder dat de mensen die het beleefden er veel aan konden veranderen. Dit is de befaamde conceptie van de ‘histoire de longue durée’ die een jaar of wat geleden ook op de geschiedenis van het vroeg-moderne Nederland werd toegepast, tot verdriet van de lezers. Israel rekent er nu definitief mee af. Hij beklemtoont het beslissende effect van politiek en oorlog op de groei en het verval van de economieën ook in het pre-industriële tijdvak. Hij meent, anders dan Braudel, dat de Hollandse stapelmarkt een verschijnsel was dat wezenlijk verschilde van alle voorafgaande emporia, zoals Antwerpen. Van belang zijn ook de scherpzinnige passages waarin Israel de gunstige werking van de eigenaardige Nederlandse staatsinstellingen op de economische ontwikkeling toont. Dit was geen institutioneel verouderd republiekje maar een uiterst lenige staat die aan de handel alle politieke en militaire steun kon geven welke deze nodig had. Israel weigert voorts pertinent te aanvaarden dat de Nederlandse economische bloei al omstreeks 1650 begon te stagneren, zoals het schema van Braudel wilde. Wij krijgen onze Gouden Eeuw gelukkig terug! In 1650 begon niet het ver-