Het 40ste Algemeen-Nederlands Congres in Brussel
Het 40ste Algemeen-Nederlands Congres (ANC), dat op 22 september 1990 zijn slotzitting hield te Brussel, mag de Nederlandse minister van cultuur H. d'Ancona wel dankbaar zijn. Bij de openingszitting van het congres, op 28 april 1990, liet ze een van haar medewerkers in haar naam zeggen: ‘Nederland en Vlaanderen vormen op de eerste plaats een taalgemeenschap. Men kan twisten over de vraag in hoeverre er ook sprake is van een cultuurgemeenschap. Ik meen van niet, althans ik wil daar wel eens een groot vraagteken bij plaatsen...’. Deze woorden lokten heel wat negatieve reacties uit in de Nederlandse en Vlaamse pers. Er werden parlementaire vragen gesteld en minister-president Lubbers informeerde zelfs wat er aan de hand was. Kortom, de Vlaams-Nederlandse samenwerking leek in een ‘verbale’ stroomversnelling te zijn gekomen. Het ANC had zich voor zijn slotzitting geen betere reclame kunnen wensen.
Het thema van het Congres was ‘Samen in Europa’ en men wilde nagaan hoe Nederland en Vlaanderen aan de vooravond van 1992 doeltreffender samen kunnen optreden in een groter wordend Europa. Op de openingszitting kwamen enkele deskundigen en beleidsverantwoordelijken aan het woord, terwijl op de slotzitting vooral de verschillende werkgroepen aan bod kwamen. Deze werkgroepen komen regelmatig bijeen en brengen om de vijf jaar op het ANC verslag uit van hun activiteiten. Maar vóór de dertien werkgroepen hun vergadering konden beginnen, luisterden de deelnemers eerst naar een nogal inspiratieloze openingsrede van de Vlaamse Eerste Minister Gaston Geens en een korte boodschap van de voorzitter van de Europese Commissie, Jacques Delors. De aanbevelingen van de verschillende werkgroepen zijn in zeer algemene bewoordingen geformuleerd, maar ANC-voorzitter R. Piryns en algemeen-secretaris W. Vandaele beloofden dat ze in een congresdocument verder zullen worden gepreciseerd en zo ruim mogelijk bekend gemaakt.
Tot slot van dit congres kwamen dan de beide ministers van cultuur aan het woord. Hét moment waarop de vele congresdeelnemers en ook de persmensen hadden zitten wachten. Dat wachten werd beloond, want beide ministers hadden hun optreden goed voorbereid.
D'Ancona constateerde aan de hand van een serie voorbeelden, dat de culturele uitwisseling intensiever is dan ooit. Ze stelde dat het tijd werd om deze betrekkingen transparant te maken en na te gaan wat ons scheidde en wat ons kan binden. Vervolgens schetste ze een historisch beeld van hoe zich het cultuurbeleid in Vlaanderen en Nederland heel anders heeft ontwikkeld en gaf ze drie redenen waarom de culturele betrekkingen nu veelvuldiger zijn, nl. door de invloed van de televisie, het verwerven van politieke autonomie door Vlaanderen, en door de Europese integratie. Ze merkte echter op dat, als de samenwerking zich op formeel cultuurpolitiek vlak afspeelt, de verhoudingen nog wel eens spaak lopen. En zo keerde ze terug naar haar uitspraak op de openingszitting. Ze betreurde de gevolgen ervan en gaf de volgende nuance: ‘Ik denk dat het zinvol is te spreken van twee varianten van de Nederlandse cultuur, de Vlaamse en de Hollandse, die in de loop van de geschiedenis nogal uiteen zijn gegroeid, maar die toch een gemeenschappelijke Nederlandse ondergrond hebben’. Wel verzette ze zich tegen het begrip integratie, als dit de versmelting van die twee varianten betekent. Ze is van oordeel dat het ‘afbreuk doet aan de rijkdom van de beide varianten als deze zouden versmelten tot een cultureel éénpansgerecht.’
Minister Dewael gaf haar onmiddellijk zíjn visie op integratie. Hij vond dit trouwens een achterhaalde discussie: ‘De keuzes zijn al gemaakt’, stelde Dewael. ‘Het Taalunieverdrag gaat onvoorwaardelijk uit van integratie, op het gebied van de taal en letteren’. Dewael riep ook op tot een mentaliteitsverandering bij de beleidsverantwoordelijken over de grenzen heen. Er moet meer met elkaar gepraat worden voor de beleidsmaatregelen tot stand komen. Hij gaf vier concrete voorbeelden waarbij samenwerking noodzakelijk is: Dewael wil samen met de Nederlandse minister pleiten voor een culturele paragraaf in het E.G.-verdrag; hij wil de samenwerking bij het Theaterfestival versterken en beloofde trouwens een verhoging van de Vlaamse financiële steun; in 1993 wil hij samenwerken met Nederland als dit het gastland is op de Frankfurter Buchmesse; en Belgen en Nederlanders samen moeten naar de Biënnale van Venetië.
Het warme applaus dat beide ministers na hun toespraak ontvingen, toont aan dat voor het ANC-publiek het ‘incident-d'Ancona’ gesloten is en dat de rimpels in de Vlaamse-Nederlandse culturele samenwerking weer gladgestreken zijn.
Dirk van Assche