kunstenaar Henri Lannoye en geslagen werd bij het Brusselse bedrijf Fibru, staan de portretten afgebeeld van Ferdinand Augustijn Snellaert en Josephus Albertus Alberdingk Thijm. Op suggestie van de Nederlander Thijm organiseerde de Vlaming Snellaert in 1849 het eerste Nederlandsch Letterkundig Congres. Dat Congres, het eerste in een lange reeks, is het begin geweest van een vruchtbare vorm van samenwerking met een draagvlak in Nederland en Vlaanderen. Van het forum dat Snellaert en Thijm in 1849 creëerden, loopt via tal van soortgelijke initiatieven een rode draad naar de Taalunie van vandaag. Snellaert en Thijm mogen de geestelijke vaders van de Taalunie worden genoemd.
Voor de eerste penning kon het Comité van Ministers met Hendrik Brugmans geen betere keuze maken. Brugmans heeft zich vanaf 1926 gedurende meer dan een halve eeuw als geen andere Noordnederlander geïntegreerd in de Vlaamse emancipatiebeweging en die beweging eerst in een Groot-Nederlandse en na de Tweede Wereldoorlog in een Europese bedding geleid. Vooral als rector van het Europa-college in Brugge heeft hij rechtstreeks en via vele oud-studenten grote invloed uitgeoefend op het Europese integratieproces. Hij heeft als geen ander de Europese gedachte in het Nederlandse taalgebied bevorderd en het éne Nederlandse taalgebied in Europa beklemtoond.
Tijdens zijn feestrede ging Brugmans in op de Nederlands-Vlaamse verhoudingen, waarover de voorbije maanden in de Pers nogal wat zure reacties te horen waren.
De Nederlandse Taalunie wil Brugmans in het komende decennium liever niet meer zien ‘als het bescheiden viooltje dat zich verontschuldigt omdat het bloeit’, maar als een energiecentrum waar cultuurpolitiek wordt voorbereid, toegelicht en gepropageerd. Voor dat met succes en elan kan gebeuren, moeten de mentale barrières tussen Vlaanderen en Nederland geslecht worden, en dat die er zijn bewees Brugmans in zijn spitse en bij wijlen geestig-ironische toespraak. Volgens Brugmans gaan hierbij noch de Nederlanders, noch de Vlamingen vrijuit. Het misverstand ligt over en weer torenhoog. Veel van de animositeit in de discussie is wel verklaarbaar, maar voor de toekomst weinig constructief. De Nederlanders verweet Brugmans gebrek aan belangstelling voor wat er in Vlaanderen gebeurt. Nederlanders zijn te self-centered. Wat zij niet hebben of niet kennen, is niet waardevol. Dat gebrek aan interesse noemde Brugmans een verzuim. De Vlamingen spaarde Brugmans ook niet. Nu er politieke autonomie is, is het gevoel van eigenwaarde Vlaanderen naar het hoofd gestegen. Men denkt aan Nederland geen boodschap meer te hebben en het eigen nest wordt kortzichtig gekoesterd. Dat blijkt o.a. uit de promotie van lokaal plat tot Vlaamse standaardtaal. De tweetaligheid van vroeger (soldesuitverkoop) heeft met het nu overwegende ‘solden’ plaats gemaakt voor gééntaligheid. Brugmans verzette zich ook tegen de gedachte in Vlaanderen dat techniek en autonomie automatisch leiden tot een cultureel reveil.
Brugmans pleitte ook voor een Europese cultuurpolitiek: ‘Er moet in Brussel begrip komen voor de culturele produktie die haar eigen wetmatigheid heeft en niet kan worden afgeschoven naar de economische smeltkroes waar boeken bijvoorbeeld even kwantitatief behandeld worden als aardappelen en bakstenen.’ Bij de totstandkoming van het zo noodzakelijke Europese Cultureel Handvest ziet hij voor de Taalunie een voortrekkersrol weggelegd.
Brugmans vond het een schandaal dat de Stichting voor Vertalingen, waarin Vlaanderen en Nederland samenwerkten, onlangs uiteenviel. Hij vond het ook de hoogste tijd worden dat Vlaanderen en Nederland samen een Engelstalig blad op de markt brengen over de cultuur van de Nederlanden. Dat een minister het Engels als voertaal aan de universiteit had durven propageren, noemde hij onaanvaardbaar. De conclusie van Brugmans luidde dan ook: ‘Er is nog veel werk aan de winkel en ik wens de Taalunie stoutmoedig realisme voor de toekomst’.
Werner Duthoy