en afmattend. Doordat binnen de beschikbare tijdsspanne een stuk of negentig lezingen aan bod moesten komen - om voornamelijk budgettaire redenen verschijnen de meeste conferentiedeelnemers tegenwoordig gewapend met lezingen - verliepen de optredens telkens in twee of drie parallelsessies. Aan de verscheidenheid aan onderwerpen deed dit niets af: behalve de gebruikelijke sessies over Nederlandse taal, letterkunde, geschiedenis en kunstgeschiedenis waren ditmaal speciale zittingen gewijd aan de neo-latijnse en de Franstalige cultuur van de Lage Landen, muziek, boekwetenschap, Sefardische Joden, elektronische naslagwerken, Engels-Nederlandse en Nederlands-Amerikaanse betrekkingen, alsmede aan het onpeilbare ‘Varia’. Ook de meer traditionele sessies op AANS-conferenties hebben trouwens iets onvoorspelbaars: veel Amerikaanse neerlandici - in de ruime zin van het woord - zijn vrij geïsoleerd in hun dagelijkse onderwijs en onderzoek en weten zich omgeven door beoefenaren van andere disciplines. Die omstandigheid kan aanleiding geven tot verrassende inzichten, invalshoeken en vergelijkingen. Er zit ook een keerzijde aan de medaille: soms wordt het wiel uitgevonden waar je bij zit of weerklinkt klokgelui zonder dat de koster weet heeft van een klepel.
De boeiendste sessies - maar bedenk dat geen enkele deelnemer fysiek bij machte was meer dan 40% van het geheel bij te wonen - waren wellicht die over Humanisme en neo-Latijn (Arnould, Nichols, Parente), waar het onvermoede feiten en namen regende, en die over Engelse beeldvorming over Nederland (Barfoot, Rousseau), waar een encyclopedische maar naïeve uiteenzetting vervolgens op spitsvondige wijze werd gedeconstrueerd - en grondig onderuit gehaald. Deze laatste was overigens de enige zitting die een meer dan toevallige samenhang vertoonde. AANS-conferenties zijn niet rond een centraal concept gebouwd maar hangen helemaal af van wat er zoals geboden wordt. Dat komt de diversiteit en excentriciteit ten goede, maar laat de middelpuntvliedende krachten de vrije loop. Naar verluidt heeft Woody Allen het onafzienbare, vormeloze Los Angeles eens getypeerd als negenveertig voorsteden op zoek naar een stad. Zo ook deze in Los Angeles gehouden vijfde AANS-conferentie: negentig verspreide lezingen op zoek naar een thema. Positiever gesteld: het gaat om het panorama en de contrasten, niet om het kleinbeeld of het diepteperspectief.
Op de omlijsting valt anders niets aan te merken. De organisatoren hadden geen moeite gespaard om grafische en plastische kunstwerken met Nederlands cachet uit het weidse UCLA-bezit uitgestald te krijgen. Zelfs het nabijgelegen prestigieuze J. Paul Getty Museum had, mede gezien het op de AANS-conferentie volgende symposium over het Visioen van Tondalus, een aantal Vlaamse en Nederlandse tekeningen uit de kelders gehaald. De avonden op UCLA stonden geheel in het teken van het visuele: Belgische animatiefilms van Raoul Servais en jongere talenten (waaronder Nicole van Goethems ‘Griekse tragedie’, goed voor een Oscar), Jules Croisets wat belegen Vincent van Gogh-programma, en ‘Het sacrament’ van en naar Hugo Claus. Dat niet alle recepties even massaal werden bijgewoond, kan dus gevoeglijk worden toegeschreven aan een embarras de richesses.
In zijn openingswoord, op de eerste dag, kondigde Bob Kirsner aan dat hij, teneinde een Californische traditie in ere te houden, voor de voorlaatste conferentiedag een aardbeving had besteld. De levering bleef uit. Misschien toch maar goed, achteraf bezien.
Theo Hermans