Todd ziet in het boek niet alleen een Bildungsroman, maar tegelijk een socio-cultureel portret van België, waarin de Frans/Waalse cultuur- en taaloverheersing van voor de oorlog verdrongen raakt door Duitse (1940-45) en vandaag de dag door Amerikaans/Engelse invloeden. Daarbij merkt hij heel terecht op: ‘To make this point is to emphasize how integral the language is to the narrative of The Sorrow of Belgium’ Die opmerking brengt ons meteen bij de Engelse vertaling van Arnold J. Pomerans, een Nederlander die zijn Engels, naar verluidt, opgestoken heeft tijdens een jarenlang verblijf in Zuid-Afrika.
Todd noemt die vertaling ‘accomplished’, terwijl Claus er in De Morgen van 5 juni 1990 over heeft geklaagd. Hij is met ongeveer 6 000 aantekeningen en voorstellen naar New York getrokken, ‘waar ik natuurlijk op hoongelach werd onthaald... Zij beweren dat ze precies weten hoe het moet klinken, het proza moet meteen verstaanbaar zijn en men heeft meteen getracht de zin van mijn proza te verhelderen. Alles wat er aan muzikaal mysterie in zit...’
Was het een voorzorgsmaatregel voor het geval The Sorrow in Groot-Brittannië en Noord-Amerika ongunstig onthaald zou worden? Dan kon het fiasco immers op de rug van de vertaler worden geschoven. Het heeft er wel een beetje de schijn van, want Claus klinkt helemaal anders in De Tijd van 10 augustus 1990, nadat de lovende kritieken gepubliceerd waren. De 6 000 aantekeningen en voorstellen zijn daar ‘wat aanwijzingen’ geworden, die ‘wel zijn opgevolgd’.
Richard Todd wijst er in zijn bespreking op dat bepaalde effecten van het origineel in vertaling wel verloren moésten gaan en dat de taak van de vertaler nog moeilijker werd gemaakt door de - soms kruidige - dialogen. De verschillende taallagen van Claus - Standaardnederlands, Schoon Vlaams en Westvlaams - ‘simply cannot be rendered in English, which offers no socio-linguistic equivalent...’
Alain van Crugten, die voor zijn Franse vertaling van het Verdriet tweemaal werd bekroond, kon voor die taallagen terugvallen op het Frans van België en op Brussels-Franse eigenaardigheden. In zijn intelligente inleiding schrijft hij: ‘Pour les personnages qui, dans l'original, parlent le flamand, le parti à été pris de truffer leurs répliques de belgicismen’. Arnold Pomerans had echter voor zijn Engelse bewerking niets tot zijn beschikking dat daar enigszins aan kon beantwoorden. Hij stond voor dezelfde keuze als destijds Adrienne Dixon voor haar geprezen vertaling van Boons Kapellekensbaan: de taaleigenaardigheden van het origineel negeren, of ze vervangen door regionaal bepaalde of dialectische afwijkingen van het Standaardengels. Dit laatste impliceert echter dat de vertaler het verhaal van Vlaanderen naar een of andere herkenbare Engelstalige streek verplaatst en dat vond Dixon onaanvaardbaar. Ze opteerde daarom voor de eerste oplossing, net wat ook Pomerans met het Verdriet heeft gedaan.
Uit verschillende steekproeven kan ik afleiden dat de Engelse vertaling heel vlot leest en het origineel op de voet volgt. Maar ook dat Claus in de grond gelijk heeft: wat hij pretentieus het ‘muzikaal mysterie’ noemde, gaat verloren en het Engels van Pomerans is veel vlakker dan de taal van Claus (is die nu Nederlands of Vlaams, mijne heren?). Maar ga maar eens een equivalent zoeken voor b.v. ‘haar bolle botte broer’. Kán Pomerans anders dan hier ‘her stupid fat brother’ plaatsen? De taalvervlakking in The Sorrow leidt overigens tot een moeilijk aanvechtbare conclusie: als Amerikanen en Engelsen het boek niet om de taalkunst lezen en de kritiek niettemin bijna eensluidend gunstig is, dan moeten ze wel in de ban zijn geraakt van de structuur en/of de inhoud van het boek, De Schutter en Ardagh ten spijt.
Jan Deloof