Het Nieuwe Klankschap
In opdracht van het Conservatorium Gent, de Academie voor Schone Kunsten Gent en de respectievelijke steun-verenigingen Muzikon en Proka stelde Mark Anseeuw een boek samen onder de titel ‘Meesters in het Rijk der Tonen’. Deze titel verwijst naar de hoofdnoot, te weten veertien gesprekken met leraren aan het conservatorium. De ondertitel vat samen waarover zij het hebben ‘Het Koninklijk Muziekconservatorium Gent en het Nieuwe Klankschap’. Zeg maar de inhaalmanoeuvre die het verouderde muziekonderwijs binnen het conservatorium de laatste kwarteeuw heeft gerealiseerd ten opzichte van de levende muziekpraktijk. Deze evolutie wordt daarnaast gevisualiseerd door reeksen foto's van studenten van de fotografieafdeling van de Academie voor Schone Kunsten. Zij illustreren de metamorfose van het conservatoriumgebouw: van zwaar verwaarloosd historisch pand tot fris ogend schoolgebouw, met een nieuw verfje als symbool voor nieuwe, verfrissende ideeën zowel over het oude muziekculturele erfgoed als over de hedendaagse levende praktijk. Het contrast tussen oud en nieuw wordt er ook bondig maar treffend opgeroepen door korte teksten, mijmeringen bijna, over aspecten van de negentiende eeuwse burgerlijke visies op het muziekleven: de Rome-prijscultus, het Vlaamsche Lied, de solfège, de cantate...
Het meest boeiende aspect bieden echter de interviews. Daar blijkt vooral uit hoe ‘erg’ het gesteld was met het hoger muziekonderwijs. De verschillende gesprekspartners formuleren het als geestdodend, anti-creatief: de solfègedril, het klakkeloos naspelen van het dogmatisch voorgedane, het fnuiken van elk persoonlijk initiatief, het negeren of weghonen van al wat ‘moderner’ klonk dan Debussy of Ravel... kortom het conservatorium als kweekschool voor ambachtelijk gedrilde reproductiemachines van muziek uit een beperkt verleden.
Uiteraard staat daar een nieuwe visie tegenover of zoals de auteur het formuleert ‘... een rijkdom van uitdagingen waarvoor het conservatorium tegenwoordig geplaatst wordt’. Een nieuwe basisopleiding: de algemene muzikale vorming (Jos Van den Borre) en de koorklas (Michaël Scheck) waar wordt uitgegaan van de muziekpraktijk, van het auditieve in plaats van louter technische vaardigheden. Een nieuwe opdracht voor de reproducerende musicus: de totale mens moet aan bod komen oftewel gelijkwaardigheid voor zowel het technische, als het cognitieve als het affectieve (Claude Coppens). Een breder terrein binnen de opleiding: niet alleen het negentiende eeuwse solovirtuozendom, maar ook nieuwe inzichten omtrent oude muziek (Marcel Ketels), omtrent het belang van kamermuziek (Marcel Lequeux) en over de pedagogische rol van de leraar bij het wegwijsmaken van de leerlingen in de zo rijke wereld van de muziek (Philip De Roeck). Een nieuwe kijk op componeren: niet de goddelijke inspiratie of het ambachtelijk toepassen van formules, maar naast het aanleren van de gevestigde regels vooral een in contact brengen met alles wat heden ten dage leeft en zoeken naar een taal die door het publiek begrepen kan worden (Godfried-Willem Raes, Jan Rispens, Lucien Goethals, Roland Coryn). Verschillende geïn-