J.C.J. van der Heyden, ‘Simultaneous’, 1988, diverse technieken, 200 × 180/171 cm.
twijfels en al zijn andersdenkendheid nergens beter thuis dan in de beeldende kunst. Want de kunst was en bleef, zelfs in de periode waarin hij zich radicaal van alles wat ‘olieverf op doek’ heet distantieerde, voor hem de enig denkbare lanceerbasis voor de missilen, met behulp waarvan hij aan de zwaartekracht van de kunst trachtte te ontsnappen. Van der Heyden beschikt, omdat hij kunstenaar is, over de geloofsbrieven die hem toegang verschaffen tot de domeinen die door andere regels en methoden beheerst worden dan de kunst: filosofie, moderne natuurwetenschap en mystiek. Tijdens het congres, gewijd aan het thema ‘Art meets science and spirituality in a changing economy’ vertegenwoordigde hij met Robert Rauschenberg, Laurence Weiner, Marina Abramovicz en andere internationale ontsnappingskunstenaars (als John Cage) de republiek van de kunst. Daar stond hij oog in oog met verwante geesten die vanaf andere planeten door andere telescopen naar dezelfde raadselen kijken. Na Joseph Beuys bevond geen kunstenaar zich zo dicht bij de Dalai Lama van Tibet als J.C.J. van der Heyden.
Vraag: wat doet een kunstenaar, iemand die geacht wordt voornamelijk met de handen te denken, bij zo'n oecumenisch congres, zo'n concilie van schismatieken? Eenvoudig gezegd: hij zoekt er hetzelfde als wat schrijvers van wetenschappelijke bestsellers als Fridtjof Capra, Rupert Sheldrake en David Bohm er trachten te vinden: verzoening van de inzichten van de moderne natuurkunde met de intuïties vervat in zeer oude oosterse en westerse esoterische systemen, én in de programma's van kunstenaars, die zeer vooruitgeschoven stellingen hebben betrokken. Bewegen die systemen zich van elkaar weg of kunnen oost en west, analytisch en analogisch denken elkaar voor het eerst weer ontmoeten nu zij zo vaak gedwongen zijn elkaars taal te spreken om de eigen problemen te formuleren. Ik denk dat Van der Heyden op dit congres zijn draai vond omdat niemand meer uitgesproken dan hij gespecialiseerd is in de verbeelding van samenhang waar wij slechts discontinuïteit zien én van het gebrek aan samenhang in systemen, die ons een vanzelfsprekende verwantschap voorspiegelen. Veel van zijn werken hebben de neiging te scheiden wat het gezond verstand en de traditie verbonden hebben en zien eruit als geëxplodeerde schilderijen. Van der Heyden brengt het disparate onder in verzamelingen én dwingt verschijnselen die altijd met de rug naar elkaar toe hebben geleefd, elkaar in het gezicht te zien en versplintert wereldbeelden tot losse woordjes die tot geen zin meer zijn samen te voegen.
Van der Heyden behoort tot het type kunstenaar dat het geloof hooghoudt dat in de 19e eeuw door filosofen, daarvoor door literatoren werd uitgedragen. En toch onderscheidt hij zich wezenlijk van figuren als Beuys, Duchamp en Broodthaers, die de beeldende kunst aan ‘more brains’ hebben geholpen: je ziet op de eerste blik dat hij, hoever hij ook van zijn métier wegzwerft, ook een geboren schilder is, verslingerd aan verf en door de schilderkunst gewijde thema's: de ruimte blijft bij hem, hoezeer ook gezien door de lijst van een vliegtuigraam, een landschap. Niets is waar hij zich vertoond heeft nog eenvoudig, maar meestal wordt de zaak zo bijzonder gecompliceerd omdat hij het zo verwarrend eenvoudig weet te stellen en omdat noties als ‘eenvoudig’ en ‘gecompliceerd’ door hem worden toegepast op respectievelijk als ‘gecompliceerd’ of ‘eenvoudig’ te boek staande zaken. Waarschijnlijk is het aan die picturale habitus te danken dat Van der Heyden ons, nadat hij ons van al onze grondslagen heeft vervreemd, tenslotte altijd weer thuisbrengt, thuis in de orde die alleen door een schilder in de hand kan worden gehouden. Dat geldt vooral voor zijn eerste werk - monochrome landschappen waarin het verschil tussen ‘abstract’ en ‘concreet’ zich op geen enkele wijze meer laat aantonen - en zijn laatste werk waarin het oude begrip ‘wereldlandschap’, zo oud als de geschiedenis van de westerse schilderkunst voor het eerste letterlijk wordt genomen. Men ziet een schuine horizonstreep met een strook van bijna niets daaronder